ECLI:NL:RBROT:2020:3626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
19/1971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een opgelegde loonsanctie. De eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen omdat de re-integratie-inspanningen van de werknemer onvoldoende zouden zijn geweest. De rechtbank volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die stelde dat het re-integratietraject in spoor 2 niet adequaat was, waardoor kansen op re-integratie zijn gemist. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen deugdelijke grond had voor de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen. De rechtbank overwoog dat de werknemer, die sinds 2012 in dienst was, zich in 2016 ziek had gemeld en dat de re-integratie-inspanningen van eiseres te eenzijdig gericht waren geweest op het werk als postbezorger. De rechtbank concludeerde dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was bereikt en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in het openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.H. Lammerts,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres het loon van [naam 1] (werknemer) moet doorbetalen tot 30 juli 2019 (loonsanctie). De aanvraag van werknemer om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt daarom niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de omstandigheden rond het coronavirus is er geen fysieke zitting gehouden bij de rechtbank. De gemachtigde van eiseres, [naam 2] en de gemachtigde van verweerder zijn op 16 april 2020 telefonisch gehoord door de rechter.

Overwegingen

1.1.
Werknemer is op 16 oktober 2012 in dienst getreden bij eiseres als schoonmaker voor 38 uur per week. Op 2 augustus 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld.
1.2.
In mei 2017 is door registerarbeidsdeskundige [naam deskundige] , werkzaam bij [naam bedrijf 1] , op verzoek van eiseres een arbeidsdeskundig onderzoek verricht. De conclusie hiervan luidt dat er sprake is van ongeschiktheid voor het eigen werk in de volledige omvang van 38 uur per week, dat het eigen werk niet passend te maken is middels voorzieningen en/of aanpassingen en dat er geen passende functies of duurzaam te verrichten taken bij eiseres aanwezig zijn. Eiseres is geadviseerd op korte termijn te starten met een tweede spoortraject en om hiervoor een gespecialiseerd bedrijf in te zetten.
1.3.
Sinds augustus 2017 werkt werknemer bij een andere werkgever, [naam bedrijf 2] ( [naam bedrijf 2] ) via [naam uitzendbureau] , als postbezorger voor 20 à 25 uur per week.
1.4.
Werknemer heeft op 12 mei 2018 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
1.5.
In de rapportage van 6 juni 2018 heeft verweerders arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn en dat eiseres om die reden het loon maximaal 52 weken moet doorbetalen. Volgens de arbeidsdeskundige is het re-integratieresultaat niet voldoende, omdat werknemer niet structureel en niet conform de arbeidsmogelijkheden die hij heeft werkt. Eiseres heeft onvoldoende de vinger aan de pols gehouden en de re-integratie-inspanningen zijn te eenzijdig gericht geweest op het werken als postbode. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige.
1.6.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 7 maart 2019 overwogen dat wat in bezwaar is aangevoerd geen aanleiding geeft om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het primaire besluit gehandhaafd.
2. Eiseres voert in beroep aan dat werknemer ruim voor ommekomst van het einde van de wachttijd in de zin van de Wet WIA in arbeid is hervat. Ten tijde van het beoordelingsmoment werkte werknemer in passende arbeid met een loonwaarde van minimaal 65% van zijn maatmanloon. De inlener heeft schriftelijk verklaard dat er een contract voor de duur van acht maanden zou volgen. Volgens eiseres is er dan ook sprake van een “bevredigend re-integratieresultaat”. Eiseres heeft geen mogelijkheid gehad de gestelde tekortkomingen (tijdig) te herstellen. Dit acht eiseres, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6885) in strijd met het reparatoire karkater van de sanctie. Eiseres wijst er op dat verweerders “Werkwijzer Poortwachter” niet als eis stelt dat de werkgever voor een door de werknemer afdwingbare overeenkomst dient zorg te dragen. Volgens eiseres legt verweerder de lat te hoog.
3.1.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover van belang, bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA, voor zover van belang, bepaalt dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
3.2.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. De betreffende hervatting moet een structureel karakter hebben, dat wil zeggen: het moet aannemelijk zijn dat de werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode in deze arbeid kan blijven werken. Het is mogelijk dat ondanks daartoe ondernomen inspanningen een dergelijk resultaat niet haalbaar is. Bij de UWV-beoordeling is in die situatie sprake van een bevredigend resultaat wanneer betrokkene tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat de hervatting een structureel karakter moet hebben. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Ook als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft, wordt geen loonsanctie opgelegd.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de zich in het dossier bevindende e-mail van [naam 3] , werkzaam bij [naam bedrijf 2] , van 6 juni 2018 blijkt dat [naam bedrijf 2] werknemer per 2 augustus 2018 in dienst zal nemen, waarbij werknemer een contract van 8 maanden zal krijgen op basis van 20-40 uur. In de e-mail van [naam 3] van 17 juni 2018 is aan de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat aan werknemer niet gelijk een contract voor onbepaalde tijd kan worden gegeven, omdat dat niet eerlijk zou zijn ten opzichte van collega’s, die allemaal een contract van acht maanden krijgen, conform het beleid van [naam bedrijf 2] . Op 6 juli 2018 heeft [naam 3] aan de gemachtigde van eiseres te kennen gegeven dat werknemer tussen de € 1.500,- en € 1.600,- bruto zal gaan verdienen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich op het standpunt kunnen stellen dat deze e-mails van [naam 3] geen waarborg bieden voor een structurele werkhervatting in passend werk tegen een passende loonwaarde. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep relevant kunnen achten dat niet exact is aangegeven wat de omvang van het dienstverband is en welke loonwaarde [naam bedrijf 2] en werknemer zijn overeengekomen. Hierdoor kan er ook geen loonwaarde worden vastgesteld, zodat evenmin kan worden vastgesteld of sprake is van een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen overwegen dat de re-integratie vanaf oktober 2017 te eenzijdig gericht is geweest op het werken en uitbreiden van het werk als postbezorger bij [naam bedrijf 2] , terwijl er geen zekerheid werd geboden dat deze werkzaamheden zouden leiden tot een bevredigend re-integratieresultaat. Ook is door eiseres in februari 2018, een maand voor het behalen van het in de detacheringsovereenkomst genoemde aantal uren van 520, niet nagegaan of [naam bedrijf 2] bereid was een arbeidsovereenkomst met werknemer aan te gaan. Eiseres heeft, nadat werknemer aan het werk is gegaan bij [naam bedrijf 2] , onvoldoende de vinger aan de pols gehouden en het te veel op zijn beloop gelaten. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan ook in zijn conclusie dat het re-integratietraject in spoor 2 niet adequaat is geweest, waardoor re-integratiekansen zijn gemist, en dat eiseres daarvoor geen deugdelijke grond heeft.
4.3.
De Raad heeft in de door eiseres genoemde uitspraak van 10 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6885) overwogen dat het reparatoire karakter van de loonsanctie met zich brengt dat de werkgever in de gelegenheid is om zijn tekortkomingen te herstellen. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 25, negende en volgende leden, van de Wet WIA. Dit herstelkarakter van de loonsanctie heeft, gelet op artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA, tot gevolg dat een wijziging van de grondslag van een administratieve in een inhoudelijke sanctie dan wel wijziging in motivering in vergelijkbare zin niet meer mogelijk is als het UWV het desbetreffende besluit niet voorafgaand aan de afloop van de wachttijd afgeeft. In het geval van eiseres heeft echter geen wijziging van de motivering van de loonsanctie plaatsgevonden, zodat het beroep van eiseres op deze uitspraak niet slaagt. Weliswaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat eiseres, naast de eerder genoemde tekortkomingen, onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de passendheid van het werk als postbezorger, maar daarbij is tevens overwogen dat dit niet aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd, zodat dit buiten beschouwing blijft bij de heroverweging.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 23 april 2020 gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Holland, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.