In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 2 april 2020, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren in 2003. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft de minderjarige, die momenteel bij haar grootvader verblijft, gehoord en vastgesteld dat er al langere tijd zorgen zijn over haar gedrag en de omgeving waarin zij zich bevindt. De moeder van de minderjarige woont in België en de vader is niet bereid om samen te werken met de grootvader. De Raad heeft aangegeven dat de minderjarige moeilijk bereikbaar is voor hulpverlening en dat er twijfels zijn over de geschiktheid van de huidige opvang. De moeder verzet zich niet tegen de uithuisplaatsing, maar pleit voor een plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling. De kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing tot 24 juni 2020. De behandeling van het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling wordt aangehouden tot een latere datum, waarbij de Raad wordt verzocht om tijdig rapportage aan de kinderrechter te doen toekomen.