Op 2 april 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], die op dat moment in een pleegzorgvoorziening verbleef. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over haar vermogen om voor het kind te zorgen. De moeder verbleef met [voornaam minderjarige] in een kraamhotel, waar zij zich niet aan afspraken hield en vermoedens van middelengebruik bestaan. De kinderrechter heeft eerder op 22 maart 2020 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu ter verlenging voorligt.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 23 maart 2020 een verzoek ingediend om de uithuisplaatsing te verlengen tot 22 juni 2020, in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. Tijdens de zitting, die vanwege COVID-19 telefonisch plaatsvond, werd duidelijk dat de moeder openstaat voor hulpverlening, maar dat haar situatie zorgwekkend is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder momenteel niet in staat is om een veilige omgeving voor [voornaam minderjarige] te bieden en heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling aangehouden tot 9 juni 2020, waarbij de Raad wordt verzocht om tijdig een rapportage aan te leveren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft de betrokkenen op de hoogte gesteld van de procedurele stappen die volgen.