ECLI:NL:RBROT:2020:3584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/10/593662 / JE RK 20-787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige tijdens de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de rechtbanken beperkt toegankelijk waren. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 19 maart 2020 een verzoekschrift ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de ouders, de GI en een vertegenwoordigster van de GI telefonisch gehoord. De ouders van [voornaam minderjarige] zijn het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing en hebben aangegeven dat zij de situatie inmiddels onder controle hebben en dat [voornaam minderjarige] terug naar huis kan.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Er zijn zorgen over de thuissituatie van [voornaam minderjarige], die onder toezicht is gesteld en in een pleeggezin verblijft. De ouders hebben in het verleden problemen gehad, waaronder echtscheidingsproblematiek en financiële problemen. Hoewel er voortgang is geboekt, zijn er nog stappen te zetten, zoals inschrijving op een basisschool en het starten van speltherapie. De kinderrechter oordeelt dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] momenteel niet kan worden gewaarborgd door de coronamaatregelen, en dat hij baat heeft bij de structuur van het pleeggezin.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar niet voor de gevraagde zes maanden. In plaats daarvan is de machtiging verlengd voor drie maanden, tot 11 juli 2020. De kinderrechter heeft de GI verzocht om vóór 1 juni 2020 te rapporteren over de voortgang van de situatie. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 april 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/593662 / JE RK 20-787
datum uitspraak: 7 april 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 23 maart 2020.
Op 7 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft gelijktijdig telefonisch gehoord:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 7 januari 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot
11 januari 2021.
Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 11 april 2020.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 11 oktober 2020.
De GI handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe.
Er bestaan thans zorgen over [voornaam minderjarige] . Hij heeft last van de scheiding van de ouders en de conflicten die plaatsvonden in de thuissituatie. Enerzijds houdt [voornaam minderjarige] veel van zijn ouders en geniet hij van de omgangsmomenten, anderzijds heeft hij last van een loyaliteitsconflict. Sinds november 2019 verblijft [voornaam minderjarige] in het pleeggezin. Hij heeft in het weekend afzonderlijk contact met zijn vader en moeder. Het gaat goed met [voornaam minderjarige] in het pleeggezin. Hij is gebaat bij de structuur en hij krijgt thuis onderwijs. Het is nog niet gelukt te starten met de speltherapie voor [voornaam minderjarige] in verband met de maatregelen omtrent het Corona-virus. De vader heeft de afgelopen periode positieve stappen gezet in het creëren van een stabiele thuissituatie. Voordat [voornaam minderjarige] terug naar huis kan keren, dienen echter bepaalde zaken geregeld te worden. Zo moet [voornaam minderjarige] worden ingeschreven op een basisschool en een kinderopvang. Daarnaast moet de omgang met de ouders worden uitgebreid.

De standpunten van de belanghebbenden

De vader verzet zich tegen het verzoek van de GI. Hij is van mening dat een jongen van zes jaar niet voor een lange periode gescheiden hoort te zijn van zijn ouders. Ook geeft hij aan dat de huidige situatie minder ernstig is dan hoe deze wordt geschetst door de GI. De vader heeft de afgelopen periode zaken op orde gebracht. Hij heeft voldoende werk waardoor hij inkomsten kan genereren en de laatste schulden kan aflossen. Ook heeft hij voldoende tijd om [voornaam minderjarige] naar school te brengen. Daarnaast heeft de vader moeite met het feit dat de uithuisplaatsing is verleend om de ouders de tijd te geven de scheiding en de financiën te regelen. Deze zaken zijn nu op orde dus de vader is van mening dat [voornaam minderjarige] terug naar huis kan keren. In zijn ogen wordt het verblijf van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin onnodig verlengd. Ook is de vader teleurgesteld dat de omgang met [voornaam minderjarige] tijdelijk is stopgezet in verband met het Corona-virus.
De moeder is het evenmin eens met het verzoek. Zij geeft aan dat de vader en zij alle zaken hebben geregeld en dat zij klaar zijn voor de thuiskomst van [voornaam minderjarige] . De moeder is nog op zoek naar een nieuwe woonplek, maar de situatie bij de vader is voldoende stabiel zodat [voornaam minderjarige] bij hem kan gaan wonen. Een verlenging van zes maanden is te lang en onnodig.
De beoordeling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn. [voornaam minderjarige] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst omdat er zorgen bestaan over zijn thuissituatie. Tussen de ouders is sprake van echtscheidingsproblematiek. In het verleden heeft dit geleid tot fysieke escalaties en financiële problemen. De afgelopen periode hebben de ouders gewerkt aan deze zaken en is er voortgang geboekt. Echter, verschillende stappen dienen nog te worden gezet. Zo moet [voornaam minderjarige] worden ingeschreven op een basisschool en een kinderopvang en dient de speltherapie te worden gestart. Daarnaast kan door de maatregelen in verband met het Corona-virus een thuisplaatsing op dit moment niet gemonitord worden. De veiligheid van [voornaam minderjarige] kan hierdoor in het gedrang komen. Ook heeft [voornaam minderjarige] baat bij de rust en structuur in het pleeggezin. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de uithuisplaatsing verlengd dient te worden. De kinderrechter is echter niet van mening dat een verlenging voor de periode van zes maanden noodzakelijk is om een veilige thuissituatie voor [voornaam minderjarige] te creëren. Ervan uitgaande dat de situatie bij de vader stabiel blijft, bieden drie maanden voldoende tijd om de laatste stappen te zetten en ook de contacten met [voornaam minderjarige] geleidelijk uit te breiden ter voorbereiding op de thuisplaatsing.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige]
voor de duur van drie maanden noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De machtiging tot uithuisplaatsing wordt daarom voor die duur verlengd. Het restant van het verzoek wordt pro forma aangehouden tot 1 juni 2020 met het verzoek aan de GI om de kinderrechter vóór die datum te informeren over het al dan niet handhaven van het restant van het verzoek. Indien het verzoek wordt gehandhaafd, dient de GI daarbij een briefrapportage met daarin de laatste stand van zaken te overleggen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 11 juli 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van het verzoek voor het overige verzochte wordt aangehouden tot
1 juni 2020 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI om vóór de pro forma datum de kinderrechter te informeren over het al dan niet handhaven van het restant van het verzoek en, indien wordt gehandhaafd, de kinderrechter een briefrapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. van der Stroom, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.M.F. Bom als griffier en in het openbaar uitgesproken op
7 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.