ECLI:NL:RBROT:2020:3521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
C/10/592611 / JE RK 20-626 en C/10/593837/ JE RK 20-823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van ongeboren tweeling voorafgaande aan de geboorte met toewijzing van uithuisplaatsing na de geboorte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van twee ongeboren kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de uithuisplaatsing van de kinderen in een pleegzorgvoorziening voor de duur van zes maanden, met ingang van de geboorte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder langdurig onbereikbaar is voor hulpverlening en dat er ernstige zorgen zijn over haar gezondheid en die van de ongeboren kinderen, waaronder drugsgebruik en psychische klachten. De rechtbank heeft het verzoek tot uithuisplaatsing voorafgaand aan de geboorte afgewezen, omdat dit zou neerkomen op vrijheidsbeneming van de moeder, waarvoor geen wettelijke basis bestaat. Wel heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van de geboorte van de kinderen voor de duur van drie maanden. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdere behandeling van het verzoek kan worden terugverwezen naar de enkelvoudige kamer en dat er over drie maanden opnieuw moet worden getoetst of de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. De beslissing is genomen in het kader van de coronamaatregelen, waarbij betrokkenen telefonisch zijn gehoord.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaakgegevens: C/10/592611 / JE RK 20-626 en C/10/593837/ JE RK 20-823
datum uitspraak: 31 maart 2020

beschikking uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

de twee nog ongeboren kinderen [achternaam kinderen] ,

hierna te noemen de ongeboren kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank merkt als informant aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de beschikking van deze rechtbank van 25 maart 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
De zaak zou ter terechtzitting van 31 maart 2020 worden behandeld. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken gesloten zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Telefonisch gehoord zijn (tegelijkertijd):
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] ,
- de vader, als informant.
De rechtbank heeft tijdens de (telefonische) zitting meermalen geprobeerd de moeder telefonisch te horen, maar zij bleek niet bereikbaar.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de ongeboren kinderen zal vanaf de dag van de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.
Bij voornoemde beschikking van 24 maart 2020 zijn de ongeboren kinderen onder toezicht gesteld tot 24 maart 2021.

De verzoeken

Zaaknummer C/10/592611 / JE RK 20-626
De Raad heeft de uithuisplaatsing van de twee nog ongeboren kinderen verzocht in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden, met ingang van de geboorte. Bij voornoemde beschikking van 24 maart 2020 is dit verzoek aangehouden tot de (telefonische) mondelinge behandeling van vandaag.
De Raad heeft het verzoek telefonisch gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder is langdurig niet bereikbaar voor de hulpverlening. Er is sprake van drugsgebruik door de moeder en zij heeft psychische klachten waarvoor zij zich niet laat behandelen. Dit is onveilig voor de ongeboren kinderen en dat gaat niet samen met het moederschap. Bovendien is er geen enkel zicht op verbetering van de situatie omdat de moeder zich onttrekt aan alle hulpverlening. Er dient vanaf de geboorte zicht te komen op de ongeboren kinderen. De Raad wil daarom dat de moeder zich vandaag nog laat opnemen. Indien er zicht is verkregen op de ongeboren kinderen, kan het zijn dat de machtiging tot uithuisplaatsing maar voor korte duur gebruikt hoeft te worden.
Zaaknummer C/10/593837/ JE RK 20-823
De GI heeft bij brief van 25 maart 2020 verzocht een vervroegde beslissing te nemen op het voornoemde verzoek van de Raad.
De GI heeft het verzoek telefonisch gehandhaafd en als volgt toegelicht. De uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen in een voorziening voor pleegzorg wordt met onmiddellijke ingang verzocht, ook al zijn de kinderen nog niet geboren. Er is sprake van een ongecontroleerde zwangerschap. Er is geen zicht op de moeder en de ongeboren kinderen. Het is ook niet gelukt om contact te krijgen met de moeder. De moeder verschijnt al sinds december 2019 niet op afspraken. Op 21 januari 2020 is de moeder gesignaleerd en positief bevonden op cocaïne. Hierna is de moeder wederom onbereikbaar gebleven. Het is noodzakelijk dat de moeder zich laat opnemen, zodat haar zwangerschap wordt gecontroleerd en de ongeboren kinderen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Omdat er geen zicht is op de moeder heeft Antes het dossier gesloten en vragen zij geen nieuwe rechterlijke machtiging aan. Het is daarom belangrijk dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen wordt afgegeven met onmiddellijke ingang. Zonder een dergelijke machtiging kan de politie niet optreden. Omdat de ongeboren kinderen onder toezicht zijn gesteld, zijn de ongeboren kinderen feitelijk geboren verklaard waardoor nu de mogelijkheid bestaat de ongeboren kinderen gedurende de zwangerschap al uit huis te plaatsen. De moeder zal dan geplaatst worden in een crisisopvang. Voorts wil de GI benadrukken dat met een machtiging tot uithuisplaatsing in eerste instantie altijd gewerkt wordt naar een thuisplaatsing. Er zullen voorwaarden worden opgesteld waaraan de ouders dienen te voldoen binnen een door de GI te bepalen aanvaardbare termijn, zodat de kinderen weer kunnen worden thuisgeplaatst.

Het standpunt van de vader

De vader heeft verklaard dat de moeder gister (maandag 30 maart 2020), nadat de Raad contact met haar had opgenomen, naar een vriendin in Amsterdam is vertrokken. De moeder is bang haar kinderen voorgoed te verliezen. De vader deelt deze angst. Als gegarandeerd kan worden dat de moeder de kinderen zal behouden, zal zij aan de hulpverlening meewerken, verwacht de vader. Hij is het wel gedeeltelijk eens met de verzoeken en kan het begrijpen als de kinderen korte tijd uit huis geplaatst zouden worden. Hij maakt zich ook zorgen om de ongeboren kinderen. Hij erkent dat de ouders op financieel gebied wellicht niet goed voor de kinderen kunnen gaan zorgen. Ook de psychische gesteldheid van de ouders is niet optimaal. De zorgen zijn echter niet zo groot zoals deze zijn beschreven in de beschikking van 24 maart 2020. Het klopt niet dat er sprake is van huiselijk geweld, zoals is gesteld. Ook het drugsgebruik van de ouders is niet zo ernstig als wordt beschreven. De vader erkent dat het niet goed is om drugs te gebruiken, maar er wordt niet dagelijks gebruikt en ook niet in grote hoeveelheden. De vader wil de komende periode graag hard werken aan een stabiele situatie, zodat de kinderen zo snel mogelijk weer thuisgeplaatst kunnen worden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over de gezondheid en de ontwikkeling van de ongeboren kinderen. De uitgerekende datum waarop de moeder mogelijk zal bevallen is 13 mei 2020. Bij de moeder is sprake van drugs- en alcoholgebruik, alsmede van stemmingsproblematiek en angst- en paniekklachten. De moeder heeft in het verleden driemaal een suïcidepoging gedaan. De moeder is vrijwillig opgenomen geweest voor een cocaïneverslaving bij Antes, maar is daar na een verlofmoment in december 2019 niet teruggekeerd. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, is langdurig onbereikbaar voor de (gedwongen) hulpverlening en wordt momenteel vermist. Zij heeft de kinderen onttrokken aan de (voorlopige) ondertoezichtstelling die sinds 31 december 2019 van kracht is.
De moeder lijkt daarnaast volledig afhankelijk van de (vermoedelijk biologische) vader. Bij hem is ook sprake van drugsgebruik. Ook zijn er zorgen over huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders hebben onvoldoende probleeminzicht en bagatelliseren het drugsgebruik en de gevolgen daarvan op de ontwikkeling van de ongeboren kinderen. Er is sprake van een ongecontroleerde zwangerschap wat gezien de situatie van de moeder en het feit dat sprake is van een tweelingzwangerschap erg zorgelijk is. De ziekenhuiscontroles zijn (ook) na de voorlopige ondertoezichtstelling onvoldoende nagekomen. Alleen in januari 2020 is nog kortdurend sprake geweest van enige controle, nadat de politie de moeder in de woning van de vader had aangetroffen en bij Antes heeft gebracht.
Ondanks de definitieve ondertoezichtstelling van de ongeboren kinderen, uitgesproken op 24 maart 2020, is er nog steeds geen zicht op de ouders, de ongeboren kinderen en de opvoedingsomgeving. Een onbegeleide bevalling brengt onaanvaardbare grote risico’s mee. De ongeboren kinderen zullen verslaafd worden geboren en hebben daardoor extra zorg nodig direct na de bevalling. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de moeder zich zo spoedig mogelijk laat opnemen zodat de resterende duur van de zwangerschap en de bevalling gecontroleerd zullen verlopen.
De Raad heeft de moeder op de hoogte gebracht van de telefonische zitting, waarbij zij heeft aangegeven bereikbaar te zullen zijn. Hoewel meermaals geprobeerd, is het de rechtbank niet gelukt om de moeder telefonisch te bereiken.
Uit voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen met onmiddellijke ingang, dus nu zij nog niet geboren zijn, af te geven. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat toewijzing ervan feitelijk neer zou komen op vrijheidsbeneming van de moeder. Hiervoor bestaat binnen deze procedure geen wettelijke basis. De basis hiervoor bestaat wel in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). In dit verband is de rechtbank ermee bekend dat een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot gedwongen opname van de moeder in het kader van deze wet in januari 2020 is afgewezen. Dit laat echter onverlet dat, indien sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de afwijzing, opnieuw een (gemotiveerd) verzoek in het kader van de Wvggz kan worden ingediend. In tegenstelling tot artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek biedt deze wet immers wel een wettelijke basis om de moeder gedwongen op te nemen. Nu sprake is van een inmiddels zeer vergevorderde en (toch) nog immer voortdurende ongecontroleerde zwangerschap, de moeder nog steeds verdovende middelen gebruikt en een onbegeleide bevalling dreigt, is dit de geëigende weg.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals verzocht door de Raad, verlenen met ingang van het moment van de geboorte van de kinderen voor de duur van drie maanden.
Gezien het ingrijpende karakter van deze beslissing, zal de beslissing op het overige verzochte worden aangehouden. Omdat het uitgangspunt is dat (zeker zeer jonge) kinderen bij hun ouder(s) opgroeien, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat over ongeveer drie maanden opnieuw wordt getoetst of een uithuisplaatsing van de tweeling dan nog noodzakelijk is. Dat geeft de moeder (en de vermoedelijk biologische vader) de kans de komende periode te laten zien dat zij bereid en in staat zijn zich, in het belang van de kinderen, aan de door de GI te stellen voorwaarden te houden. Mogelijk behoort dan een thuisplaatsing tot de mogelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdere behandeling van het verzoek van de Raad kan worden terug verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De rechtbank verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum een rapportage te doen toekomen over de dan actuele stand van zaken en daarbij te vermelden of het verzoek (voor het overige) al dan niet wordt gehandhaafd.
Gezien de beslissing van de rechtbank op het verzoek van de Raad heeft de GI geen belang meer bij haar verzoek een vervroegde beslissing te nemen op het verzoek van de Raad; dit deel van het verzoek van de GI zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
Zaaknummer C/10/592611 / JE RK 20-626
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de twee nu nog ongeboren kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden met ingang van de geboorte van de kinderen;
verwijst het aangehouden deel van het verzoek naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank;
verklaart deze beschikking – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
Zaaknummer C/10/593837/ JE RK 20-823
wijst het verzoek van de GI af;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbende en de informant in deze zaak zal plaatsvinden op
23 juni 2020 om 14:30 uur;
vanwege de landelijke maatregelen die zijn genomen tegen de verspreiding van het coronavirus (COVID-19) zal er mogelijk geen fysieke zitting in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125 plaatsvinden, maar zullen betrokkenen op dat tijdstip telefonisch gehoord worden; de rechtbank zal de betrokkenen hier tijdig over informeren;
verzoekt de Raad, in geval van een telefonische behandeling, om vóór 17 juni 2020 aan de griffie schriftelijk de telefoonnummers van de Raad, de GI, de belanghebbende en de informant te verstrekken;
de zaak zal op voornoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter;
verzoekt de Raad
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde datum de kinderrechter, en de belanghebbenden, de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. van den Herik, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Arduin als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.