ECLI:NL:RBROT:2020:3495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
C/10/578243 / JE RK 19-2251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van ouders wegens misbruik van gezag en ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2019. De rechtbank oordeelde dat de ouders misbruik hebben gemaakt van hun gezag en dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ouders hun verantwoordelijkheden niet konden dragen en de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige op 8 mei 2019 met ernstig letsel in het ziekenhuis is opgenomen, wat duidt op mishandeling. De ouders hebben wisselende verklaringen gegeven over de oorzaak van het letsel, wat niet overeenkomt met de medische bevindingen. De rechtbank concludeert dat beide ouders hun plichten hebben verzaakt door geen medische hulp in te schakelen, wat heeft geleid tot onnodig lijden voor de minderjarige. De rechtbank heeft de GI (Gecertificeerde Instelling) belast met de voogdij over de minderjarige en heeft de verzoeken van de ouders om omgang en plaatsing bij de grootouders afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van een neutrale omgeving voor de minderjarige, waar haar behandeling kan worden voortgezet en waar zij de mogelijkheid heeft om op termijn omgang met haar ouders te hebben, indien dit in haar belang is.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/578243 / JE RK 19-2251
datum uitspraak: 17 maart 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] , thans verblijvende in de PI Zwolle,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

mr. G.E. VAN DER POLS,

hierna te noemen de bijzondere curator, advocaat te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 22 oktober 2019;
- de briefrapportage van de GI van 20 december 2019, ingekomen bij de griffie op
24 december 2019;
- de rapportage met bijlagen van de Raad van 7 januari 2020, ingekomen bij de griffie op
9 januari 2020;
- het faxbericht met bijlage van de GI van 10 januari 2020, ingekomen bij de griffie op
10 januari 2020;
- het proces-verbaal van 21 januari 2020;
- de brief met bijlagen van de GI van 31 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 3 februari 2020;
- de brief met bijlagen van de Raad van 7 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 11 februari 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. H. Plantenga, gedateerd 3 december 2019, ter zitting overgelegd.
Op 20 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Plantenga en door mw. K. Sikorska, tolk
Pools,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. van der Werf en door mw. K. Sikorska, tolk
Pools,
- een tweetal vertegenwoordigers van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] en mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] ,
- de bijzondere curator, mr. G.E. van der Pols.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de slachtofferadvocaat van [voornaam minderjarige] in de strafzaak tegen de ouders, mr. N. Stolk.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de grootouders (moederszijde) van
[voornaam minderjarige] .

De feiten

Bij beschikking van 8 mei 2019 zijn de ouders in de uitoefening van hun gezag over [voornaam minderjarige] geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] .
[voornaam minderjarige] verblijft in een crisispleeggezin.

De (aangehouden) verzoeken

De Raad heeft primair verzocht het gezag van de vader en de moeder te beëindigen wegens misbruik van gezag, subsidiair om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat [voornaam minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de ouders niet binnen een aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en haar opvoeding kunnen dragen en de GI, die zich daartoe bereid heeft verklaard, te belasten met de voogdij. Meer subsidiair heeft de Raad verzocht [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft zijn verzoek ter zitting gehandhaafd onder verwijzing naar de uitgebrachte rapporten. Beide ouders hebben de belangen van [voornaam minderjarige] op grove wijze verwaarloosd. Zij hebben haar onvoldoende beschermd, waardoor zij ernstig is getraumatiseerd. Ondanks dat beide ouders zeggen onschuldig te zijn aan de mishandeling van [voornaam minderjarige] , is de Raad van mening dat beide ouders de persoonlijke integriteit van [voornaam minderjarige] hebben aangetast, waardoor zij slachtoffer is van hun disfunctioneren als opvoeder. Inmiddels laat [voornaam minderjarige] voorzichtig herstel zien, maar de behandeling valt haar nog zwaar. Het is onduidelijk in hoeverre er blijvend fysieke schade zal zijn. Vast staat dat zij ernstige psychische schade heeft opgelopen, welk trauma zij heeft opgelopen in de thuissituatie bij ouders. Er is sprake van hechting tussen [voornaam minderjarige] en de pleegmoeder. Door de unieke band tussen de pleegmoeder en [voornaam minderjarige] durft [voornaam minderjarige] de wereld langzamerhand te verkennen. Het hechtingsproces van [voornaam minderjarige] is een kwetsbaar proces, mede gezien voormeld trauma.
In reactie op het zelfstandige verzoek van de moeder heeft de Raad ter zitting naar voren gebracht dat een plaatsing bij de grootouders niet in het belang van [voornaam minderjarige] wordt geacht. De grootmoeder was op de hoogte van de onveiligheid van [voornaam minderjarige] in de thuissituatie, maar heeft onvoldoende in het belang van [voornaam minderjarige] gehandeld. Daarnaast houdt een plaatsing bij de grootouders in dat [voornaam minderjarige] naar Polen zal verhuizen. [voornaam minderjarige] zal hierdoor haar behandeling niet kunnen afronden. Tevens kan de pleegmoeder dan niet meer betrokken blijven en zal een grote afstand tussen de ouders en [voornaam minderjarige] ontstaan. Ongeacht de uitkomst van de strafzaak is het niet in het belang van [voornaam minderjarige] om binnen haar eigen netwerk op te groeien. In een neutrale omgeving zal haar behandeling beter verlopen en daarmee zal de ontwikkelingsbedreiging verminderen. Daarnaast kan het in de toekomst in het belang van [voornaam minderjarige] zijn dat er omgang met haar ouders tot stand komt, indien [voornaam minderjarige] daar op enig moment aan toe is. Het vormgeven van de omgang zal een lastig en kwetsbaar proces zijn, dat door professionals dient te worden begeleid. Tevens dient het belang van [voornaam minderjarige] leidend te zijn bij de vraag of omgang met de ouders kan plaatsvinden. De grootouders hebben onvoldoende uitgewerkte ideeën hoe zij de omgang met beide ouders vorm zullen geven. De Raad heeft bovendien twijfels over de kwaliteit van het Poolse onderzoek naar een plaatsing bij de grootouders. Het ontstaan van de problematiek van [voornaam minderjarige] wordt volgens de Raad in het onderzoek te beperkt beschreven.
In reactie op de stelling van de moeder dat binnen twee maanden een omgangsregeling tot stand zou moeten komen, heeft de Raad opgemerkt dat dit onvoldoende recht doet aan hetgeen [voornaam minderjarige] is aangedaan. De omgang met de ouders dient enkel tot stand te komen indien dit in het belang van [voornaam minderjarige] wordt geacht.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om [voornaam minderjarige] bij hem te plaatsen heeft de Raad aanvullend gerapporteerd en ter zitting nader toegelicht dat een plaatsing bij de vader niet in het belang van [voornaam minderjarige] is. Het door de vader opgestelde plan voor de verzorging van [voornaam minderjarige] komt onvoldoende tegemoet aan de specifieke opvoedbehoeften van [voornaam minderjarige] . Daarnaast heeft de vader een periode in het leven van [voornaam minderjarige] gemist. Gezien de kwetsbaarheid en speciale behoeften van [voornaam minderjarige] is het niet de verwachting dat de vader binnen een voor [voornaam minderjarige] aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Het standpunt van de GI

De GI heeft het verzoek van de Raad ondersteund en daaraan het volgende toegevoegd. [voornaam minderjarige] is getraumatiseerd en zoekt naar veiligheid bij de pleegmoeder. In nieuwe situaties trekt [voornaam minderjarige] zich terug en vertoont zij vluchtgedrag. Op korte termijn zal worden gestart met EMDR-therapie. Aan de hand van de EMDR-therapie zal worden onderzocht of omgang met de ouders in het belang van [voornaam minderjarige] is. Ondanks dat het belangrijk is voor [voornaam minderjarige] om te weten wie haar ouders zijn, moet de omgang niet overhaast worden opgestart. De omgang dient pas plaats te vinden op het moment dat [voornaam minderjarige] hier aan toe is. De aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] is inmiddels verstreken. Momenteel wordt gezien dat [voornaam minderjarige] in staat is om zich te hechten. Het is in haar belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over haar perspectief, zodat zij zich verder kan ontwikkelen.
Naar aanleiding van het zelfstandige verzoek van de moeder heeft de GI naar voren gebracht niet achter een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de grootouders te staan, omdat de vader zich hiertegen verzet. Volgens het beleid van de GI wordt een minderjarige niet in het netwerk geplaatst indien een van de gezaghebbende ouders niet achter de plaatsing staat. Er zijn twee perspectiefbiedende pleeggezinnen voor [voornaam minderjarige] gevonden. Op het moment dat er duidelijkheid bestaat of de gezagsbeëindigende maatregel wordt uitgesproken, zal [voornaam minderjarige] stapsgewijs worden overgeplaatst. De huidige pleegmoeder zal bij haar betrokken blijven.

Het standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator is van mening dat de ouders onvoldoende in staat zijn geweest om de veiligheid van [voornaam minderjarige] te waarborgen. [voornaam minderjarige] is getraumatiseerd en heeft behandeling nodig. Momenteel laat [voornaam minderjarige] een prille positieve ontwikkeling zien. Het is van belang dat deze wordt voortgezet, wat enkel mogelijk is indien het gezag van de ouders wordt beëindigd. De aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] is verstreken. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst, zodat de mogelijkheid tot omgang met beide ouders kan worden gewaarborgd. Ook is het van belang dat de pleegmoeder, die een belangrijke rol speelt in het leven van [voornaam minderjarige] en aan wie [voornaam minderjarige] is gehecht, betrokken kan blijven in het leven van [voornaam minderjarige] .

Het standpunt van de moeder

De moeder ontkent dat zij [voornaam minderjarige] heeft mishandeld. Er wordt volgens de moeder teveel waarde gehecht aan de wisselende verklaringen die zij heeft afgelegd. De moeder is door de vader ernstig mishandeld, gemanipuleerd en bedreigd. Zij heeft uit angst voor de vader wisselende verklaringen afgelegd.
Het is niet in het belang van [voornaam minderjarige] om nogmaals overgeplaatst te worden. De volgende plaatsing dient een definitieve plaatsing te zijn. Naar de mening van de moeder dient dit bij de grootouders te zijn. Er zijn onvoldoende contra-indicaties dat [voornaam minderjarige] niet bij haar grootouders kan opgroeien. De grootouders zijn betrokken en hebben al het nodige ingezet voor een plaatsing bij hen. De grootouders zijn bereid om een periode in Nederland te verblijven, mochten zij als reële optie voor een plaatsing van [voornaam minderjarige] worden beschouwd. Op den duur, en in overleg met de GI, zouden de grootouders willen toewerken naar een verhuizing naar Polen. In Polen zijn er vergelijkbare instanties die de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de ouders kunnen begeleiden. Hierdoor wordt voldoende gewaarborgd dat de grootouders worden begeleid in de omgang tussen de ouders en [voornaam minderjarige] . Bovendien zijn de grootouders niet alleen kritisch naar de vader, maar ook naar de moeder. Er wordt door de GI en de Raad echter geen enkel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid tot een plaatsing bij de grootouders. De grootouders wordt ten onrechte verweten dat zij niet direct hulp hebben ingeschakeld. De grootouders zijn verkeerd voorgelicht door de vader. Desondanks hebben zij meerdere malen aangegeven dat de ouders medische hulp moesten inschakelen. De grootouders hebben al het nodige gedaan wat redelijkerwijs van hen kon worden verwacht. Ook heeft de grootmoeder, in de tijd dat zij in het gezin aanwezig is geweest, geen zicht gehad op het huiselijk geweld. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] binnen de Poolse cultuur opgroeit en de Poolse taal leert. De ouders spreken geen Nederlands en spreken beperkt Engels. De rol van de ouders in de toekomst wordt beperkt als enkel omgang tussen de ouders en [voornaam minderjarige] kan plaatsvinden. Indien [voornaam minderjarige] in een pleeggezin wordt geplaatst, worden de ouders gedwongen om zich definitief in Nederland te vestigen.
Ten aanzien van de stelling van de Raad dat het niet wenselijk is dat [voornaam minderjarige] wordt geconfronteerd met haar biologische netwerk, omdat door geur of geluiden het trauma van [voornaam minderjarige] kan worden getriggerd, is namens de moeder aangevoerd dat deze stelling onvoldoende wordt onderbouwd met (medische) stukken. Daarbij komt dat er nog onduidelijkheid bestaat over de schuld van de ouders en over wat zich heeft afgespeeld. Het enkel hebben van negatieve associaties met een ouder is onvoldoende om geen hulpverlening op de onderlinge relatie in te zetten. Namens de moeder is erkend dat het van belang is dat de EMDR-therapie uitwijst of en wanneer omgang met de moeder wenselijk is. Nu er onvoldoende contra-indicaties zijn, dient er naar de mening van de moeder binnen een termijn van twee maanden een omgangsregeling tot stand te komen, tenzij het belang van [voornaam minderjarige] zich hiertegen verzet.
De moeder is het niet eens met een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader. Zijn plan voor de verzorging van [voornaam minderjarige] is onrealistisch en hij kan de dagelijkse zorg voor [voornaam minderjarige] onvoldoende waarborgen. De vader heeft eerder geen rol gehad bij de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Daarnaast is er volgens de moeder sprake van ernstig alcoholgebruik door de vader en wordt hij door de Poolse autoriteiten gezocht. Tevens zal er bij een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de vader geen omgang met de moeder plaatsvinden.

Het standpunt van de vader

De vader is het niet eens met het verzoek van de Raad. Er is niet aan de gronden voor gezagsbeëindiging voldaan. De vader wil zelf voor [voornaam minderjarige] gaan zorgen. De voorlopige hechtenis van de vader is geschorst en hij is in staat om de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich te nemen. De vader is in staat om continuïteit en stabiliteit in de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] te bieden. Ook kan [voornaam minderjarige] voldoende veiligheid en geborgenheid worden geboden. De vader beschikt over een woning, een baan en een inkomen. Indien de vader aan het werk is, zal een oppas voor [voornaam minderjarige] zorgen. Ten aanzien van de stelling van de GI dat het plan van de vader onvoldoende stabiel is vanwege het vertrek van de oppas na drie maanden en vanwege een eventuele gevangenisstraf van de vader, is er namens hem op gewezen dat de kans groot is dat de vader een alternatieve straf krijgt opgelegd. De vader wordt niet verweten dat hij [voornaam minderjarige] heeft mishandeld, maar enkel dat hij nalatig is geweest door [voornaam minderjarige] de noodzakelijke medische hulp te onthouden. Daarnaast is de vraag of de vader verwijtbaar heeft gehandeld nog onbeantwoord. De oppas heeft weliswaar verklaard minimaal drie maanden voor [voornaam minderjarige] te kunnen zorgen, maar indien noodzakelijk kan zij ook voor een langere termijn voor [voornaam minderjarige] zorgen. Bovendien leidt het vertrek van de oppas niet direct tot een onstabiele situatie voor [voornaam minderjarige] .
Niet is gebleken dat de vader onvoldoende in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] te dragen. Er is geen sprake van een alcoholverslaving bij de vader en hij wordt niet door de Poolse politie gezocht, zoals door de moeder wordt gesteld. Daarnaast is niet gebleken dat het trauma van [voornaam minderjarige] gekoppeld kan worden aan de vader. Mogelijk is dat trauma alleen opgelopen door het handelen van de moeder. Door de Raad en de GI wordt de vader onterecht hetzelfde verwijt gemaakt als de moeder.
De vader vindt het van belang dat [voornaam minderjarige] binnen de Poolse cultuur opgroeit, maar verzet zich tegen een plaatsing bij de grootouders. De vader en [voornaam minderjarige] hebben recht op omgang. De grootouders hebben echter aangegeven dat de vader [voornaam minderjarige] niet meer mag zien. Daarnaast dient [voornaam minderjarige] de noodzakelijke medische zorg in Nederland te krijgen. Het is in het belang van [voornaam minderjarige] dat de behandeling wordt gecontinueerd en niet in Polen opnieuw moet worden gestart. Bovendien is de vader van mening dat de gezondheidszorg in Nederland beter is.
Er is geen onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de vader of naar (de mogelijkheid van) een omgangsregeling. De vader is het met de GI eens dat er een gedegen onderzoek dient te komen, voordat iets kan worden gezegd over een mogelijke omgangsregeling. Aangezien de vader niet meer in detentie verblijft, is er geen sprake meer van een belemmerende factor voor de omgang. Er kan dan ook worden toegewerkt naar een omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige] en de vader.
De vader is in staat om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbare termijn te dragen. [voornaam minderjarige] is nog onvoldoende in het pleeggezin ‘ingegroeid’, waardoor de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. Daarnaast kan niet worden gesteld dat de vader het gezag heeft misbruikt, aangezien het strafonderzoek nog loopt. De vader is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling, de GI kan hulp en steun bieden die wellicht nodig is.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
[voornaam minderjarige] is op 8 mei 2019 in het ziekenhuis opgenomen met ernstig en levensbedreigend letsel. Zij was toen 6 weken oud. Bij [voornaam minderjarige] was onder meer sprake van breuken (schedel, ribben, beide armen, beide benen en mogelijk ook een wervelfactuur), blauwe plekken, verwondingen passend bij snij- of krasletsel, alsmede een miltbloeding, een longkneuzing en een hersenbloeding. De ouders hebben verschillende en (deels) wisselende verklaringen gegeven voor het ontstaan van het letsel. Deze verklaringen komen volgens de artsen die [voornaam minderjarige] hebben onderzocht niet overeen met de aard van het geconstateerde letsel. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [voornaam minderjarige] ernstig is mishandeld en dat zij als gevolg hiervan is getraumatiseerd en zowel lichamelijke als psychische schade heeft opgelopen. Zij loopt als gevolg hiervan op alle gebieden achter in haar ontwikkeling. Dat er nog onduidelijkheid bestaat over de schuldvraag in de strafzaak tegen de ouders doet hieraan niet af.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:266 van het BW (
Kamerstukken II2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 35) volgt dat het plegen van (zware) mishandeling van een kind kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van het gezag. Tevens valt onder het misbruik van het gezag een schending van de plichten van de ouders door nalatigheid en door daden. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval in ieder geval sprake is van een schending van de plichten van de ouders door nalatigheid. Beide ouders hebben gedurende twee dagen nagelaten medische hulp in te schakelen waardoor [voornaam minderjarige] onnodig veel pijn heeft geleden. [voornaam minderjarige] was en is vanwege haar leeftijd extra kwetsbaar en volledig afhankelijk van de zorg en de veiligheid die haar opvoeders haar bieden. De ouders hadden [voornaam minderjarige] ’s welzijn moeten beschermen en haar geborgenheid en zorg moeten bieden. Daarentegen is haar letsel en pijn toegebracht. Ook al staat in rechte nog niet vast door wie van de ouders het letsel is toegebracht, naar het oordeel van de rechtbank hebben beide ouders de veiligheid van [voornaam minderjarige] onvoldoende gewaarborgd en hiermee hun ouderlijke verantwoordelijkheid ernstig verzaakt. Doordat niet onmiddellijk na het ontstane letsel een arts of hulpdienst is geraadpleegd, terwijl dit wel hun taak én hun verantwoordelijkheid was, hebben beide ouders naar het oordeel van de rechtbank misbruik van hun gezag gemaakt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub b, van het BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Het is van belang dat [voornaam minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst. Hierdoor wordt, anders dan bij een plaatsing bij de grootouders, gewaarborgd dat [voornaam minderjarige] op enig moment, indien dit in haar belang is, een vorm van omgang met beide ouders kan krijgen. De grootouders worden onvoldoende in staat geacht om dit proces te begeleiden en/of te faciliteren. Er is sprake van een ingewikkelde gezinsdynamiek, waarbij de grootouders de schuld van de mishandeling geheel bij de vader leggen. Het is voor de grootouders lastig om objectief te zijn, en daarmee om het belang van [voornaam minderjarige] voorop te stellen en daarnaar te handelen. Ook is het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de huidige medische behandeling en EMDR-therapie worden voortgezet en dat de pleegmoeder, aan wie [voornaam minderjarige] is gehecht, bij [voornaam minderjarige] betrokken blijft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een plaatsing bij de grootouders niet in het belang is van [voornaam minderjarige] . Plaatsing bij de vader of de moeder is niet aan de orde omdat zij beiden misbruik hebben gemaakt van hun gezag. De rechtbank acht het voorts niet in het belang van [voornaam minderjarige] als de grootouders met de voogdij worden belast. Om de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de ouders goed vorm te geven, acht de rechtbank het noodzakelijk dat er een neutrale partij betrokken blijft om de belangen van [voornaam minderjarige] hierin te behartigen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de door de moeder verzochte omgangsregeling dient te worden afgewezen. Het uitgangspunt dient te zijn dat er op enig moment een vorm van omgang moet komen tussen de ouders en [voornaam minderjarige] , maar het bepalen van het moment waarop de omgang zal plaatsvinden, dient aan de GI te worden overgelaten. De GI heeft rechtstreeks contact met de therapeuten en behandelaars van [voornaam minderjarige] . De rechtbank acht de GI samen met de hulpverleners voldoende in staat om te bepalen wanneer en in welke frequentie omgang met de ouders in het belang van [voornaam minderjarige] is.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] (Polen) en [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] (Polen) over [voornaam minderjarige] .
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] af te leggen;
wijst af het meer of overige verzochte;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. M.J. van den Broek-Prins en A.J. van Dijk, kinderrechters, in tegenwoordigheid van E.J. van Bergeijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.