ECLI:NL:RBROT:2020:343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
10/997597-17 RK 19/2052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek tot horen van getuigen in strafzaak

Op 20 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van de rechter-commissaris om bepaalde getuigen te horen. De zaak betreft een onderzoek naar niet-ambtelijke omkoping, waarbij de verdachte wordt vervolgd. De raadsman had op 12 juni 2019 verzocht om getuigen te horen, waaronder TCI-informanten en verbalisanten, maar de rechter-commissaris heeft dit verzoek op 19 juli 2019 afgewezen. De rechtbank heeft het bezwaar van de verdachte op 9 december 2019 behandeld, waarbij zowel de raadsman als de officier van justitie, mr. P.J. Borst, zijn gehoord.

De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris een verzoek kan weigeren als de gevraagde onderzoekshandeling niet bijdraagt aan een beslissing in de zaak. De verdediging stelt dat de getuigen kunnen bijdragen aan de onderbouwing van de onjuistheid van de TCI-informatie, maar de rechtbank concludeert dat er geen begin van aannemelijkheid is van onregelmatigheden die het verzoek rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de getuigen niet in strijd is met het verdedigingsbelang en dat de beslissing van de rechter-commissaris in stand kan blijven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het bezwaar ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van de rechter-commissaris wordt bevestigd. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de rechters in de raadkamer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/997597-17
Raadkamernummer: RK 19/2052
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het bezwaarschrift van de verdachte

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
volgens de basisregistratie personen wonende op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
voor wie is verschenen zijn raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, advocaat te Rotterdam.

Procedure

De raadsman heeft namens de verdachte, op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), bij brief van 12 juni 2019 aan de rechter-commissaris verzocht om in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van onder meer nagenoemde getuigen:
1. TCI-informanten genoemd in TCI-001 tot en met TCI-004;
2. verbalisant [naam agent 1] , plaatsvervangend hoofd Team Criminele Inlichtingen en verbalisant [naam agent 2] , hoofd Team Criminele Inlichtingen;
3. verbalisanten in verband met het gebruik van de informatie van het TCI, de heer [naam agent 3] , de heer [naam agent 4] en de heer [naam agent 5] .
Bij beschikking van 19 juli 2019 heeft de rechter-commissaris - voor zover thans van belang - deze verzoeken afgewezen.
Op 1 augustus 2019 heeft de raadsman namens de verdachte bij de rechtbank tegen deze afwijzing, neergelegd in de beschikking, een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaar is op 9 december 2019 door de raadkamer behandeld. De raadsman en de officier van justitie, mr. P.J. Borst, zijn gehoord.

Feiten

De verdachte is in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak door de officier van justitie aangemerkt als verdachte van niet-ambtelijke omkoping (328ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hij wordt ter zake van deze feiten vervolgd.

Standpunt verdachte en standpunt officier van justitie

Het bezwaarschrift keert zich tegen de weigering om bovengenoemde personen als getuigen te horen. Daartoe is primair aangevoerd dat de rechter-commissaris in de beslissing heeft overwogen op welke wijze de verdachte de gestelde onjuistheid van de TCI-informatie kan onderbouwen. Gelet hierop en ook in het licht van de bespreking met partijen tijdens de regiebijeenkomst op 16 juli 2019, had de rechter-commissaris de beslissing moeten aanhouden.
Subsidiair is aangevoerd dat de afwijzing in strijd is met het recht. De inhoud van de TCI-informatie is namelijk belastend voor de verdachte en op 11 oktober 2019 heeft de verdachte deze belastende informatie met klem weersproken. Dit betekent dat de juiste maatstaf voor de beoordeling van deze verzoeken het verdedigingsbelang is. De rechter-commissaris heeft dus de onjuiste maatstaf toegepast. Bijzondere omstandigheden om af te zien van het ondervragingsrecht dat de verdediging toekomt, doen zich niet voor.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.
De onderbouwing voor het horen van de verzochte getuigen bestaat - kort gezegd - uit de stelling dat deze getuigen kunnen bijdragen aan onderbouwing van de door de verdachte gestelde onjuistheid van de TCI-informatie, welke vast te stellen onjuistheid kan bijdragen aan enige in de strafzaak tegen de verdachte te nemen beslissing.
Uit het proces-verbaal blijkt dat bedoelde TCI-informatie als
startinformatievoor het onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte is gebruikt. Anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen, is de TCI-informatie dus
nietbedoeld als bewijsmiddel in de strafzaak tegen de verdachte, en zal de rechtbank in haar verder beoordeling daarvan uitgaan.
Gelet hierop is het onderzoeken en/of onderbouwen van (de juistheid van) de startinformatie door de verdediging niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissen voor zover dit
het bewijsbetreft. Dit nader onderzoek kan ook noodzakelijk worden indien er sprake zou zijn van een begin van aannemelijkheid van onregelmatigheden tijdens het vooronderzoek op grond waarvan een verweer als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering gevoerd wordt. Er is echter geen begin van aannemelijkheid van (een) dergelijke onregelmatigheid of onregelmatigheden.
De raadkamer ziet evenmin enige inconsistentie in de overweging van de rechter-commissaris over de wijze waarop de verdediging de gestelde onjuistheid van de TCI-informatie kan onderbouwen, en de beslissing om het verzoek tot het horen van de bedoelde getuigen op dit moment af te wijzen.
Bij de huidige stand van zaken is de conclusie dat de verzochte onderzoekshandelingen niet van belang zijn voor enige op grond van artikel 348 en 350 Sv. in de zaak te nemen beslissing, zodat bij achterwege laten van het nader onderzoek zoals gevraagd door de verdediging geen sprake is van een schending van het verdedigingsbelang.
In het licht van voornoemde maatstaf kan de beslissing van de rechter-commissaris in stand blijven en is het bezwaar ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter, en
mrs. J. van Dort en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.