ECLI:NL:RBROT:2020:3404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/10/570248 / HA ZA 19-264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal derdenbeslag op basis van Oostenrijks vonnis en de toepassing van de EU-Executieverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Oostenrijkse vennootschap Transocean Shipping Transportagentur GesmbH (TOS) en XPO Global Forwarding Netherlands B.V. (XPO) over de erkenning en tenuitvoerlegging van een Oostenrijks vonnis. TOS had een conservatoir derdenbeslag gelegd onder XPO, die naar eigen zeggen niets verschuldigd was aan de schuldenaar OWL, een bedrijf dat in een eerdere procedure door het Handelsgericht Wien was veroordeeld tot betaling aan TOS. XPO voerde verweer tegen het beslag en stelde dat de verklaring van derdenbeslag niet rechtsgeldig was afgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vraag of de verklaring rechtsgeldig was afgelegd irrelevant was, omdat XPO zelf had erkend dat zij niets aan OWL verschuldigd was. De rechtbank benadrukte dat de schuldeiser, in dit geval TOS, de regels voor conservatoir beslag moest volgen en dat het beslag niet verviel omdat de hoofdzaak tijdig was ingeleid. De rechtbank oordeelde dat de procedure in Oostenrijk niet in strijd was met de relevante Europese regelgeving en dat de belangen van TOS zwaarder wogen dan die van XPO. De rechtbank gaf TOS de gelegenheid om bewijs te leveren dat XPO wel degelijk iets verschuldigd was aan OWL, en hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/570248 / HA ZA 19-264
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Oostenrijk
TRANSOCEAN SHIPPING TRANSPORTAGENTUR GesmbH,
gevestigd te Wenen, Oostenrijk,
eiseres,
advocaat mr. F.J.H. Krumpelman te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
XPO GLOBAL FORWARDING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. van de Langemheen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna TOS en XPO genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 24 juli 2019 en de daarin genoemde processtukken,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de akte overlegging nadere productie, van XPO,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2020, inclusief de daaraan gehechte spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1.
XPO heeft in Wenen, Oostenrijk, een procedure gevoerd tegen het bedrijf Ocean World Lines Inc., gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika (hierna te noemen: OWL). In die procedure heeft het Handelsgericht Wien bij vonnis van 29 juni 2018, referentienummer 37Cg 39/13 – 79, OWL veroordeeld tot betaling aan TOS van € 250.000, vermeerderd met rente en met € 25.316,70 aan kosten (hierna ook te noemen: het Oostenrijkse vonnis).
2.2.
XPO maakt (in haar eigen woorden) deel uit van een groep ondernemingen waartoe ook OWL behoort.
2.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 3 december 2018 aan TOS verlof verleend tot het leggen conservatoir derdenbeslag onder XPO uit hoofde van de vordering van TOS op OWL die is toegewezen in het Oostenrijkse vonnis. De voorzieningenrechter heeft de vordering begroot op € 400.000 inclusief rente en kosten, met bepaling van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op twee maanden.
2.4.
Het conservatoire beslag onder XPO ten laste van OWL is op 4 december 2018 gelegd.
2.5.
OWL heeft op 2 januari 2019 een verzoek ingediend bij een rechtbank in New York met als strekking TOS te gelasten de tenuitvoerlegging van het Oostenrijkse vonnis te staken.
2.6.
XPO heeft een verklaring derdenbeslag afgelegd gedateerd 4 januari 2019. XPO verklaart daarin tegenover TOS dat zij niets verschuldigd is aan OWL, noch verschuldigd zal worden.
2.7.
TOS heeft, ter zake van het Oostenrijkse vonnis, een “
Verzoekschrift erkenning buitenlands vonnis ex Verordening Brussel I nr. 44/2001”, gedateerd 22 januari 2019, ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.
2.8.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 13 februari 2019 verlof verleend aan TOS tot tenuitvoerlegging in Nederland van het Oostenrijkse vonnis. In de beschikking staat dat het voormelde verzoekschrift van TOS is ontvangen ter griffie op 24 januari 2019.
2.9.
TOS heeft het Oostenrijkse vonnis, een vertaling daarvan in het Engels en de verlofbeschikking van 13 februari 2019 op 12 maart 2019 laten betekenen aan XPO.

3..De vordering en het verweer

3.1.
TOS vordert, samengevat, te bepalen hetgeen XPO aan geld en/of goederen uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding verschuldigd is, of zal worden, aan OWL, met veroordeling van XPO tot afgifte van dit geld en/of deze goederen aan TOS tot maximaal het bedrag van haar vordering zoals blijkend uit het Oostenrijkse vonnis en de verlofbeschikking van 13 februari 2019.
3.2.
XPO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en weren wordt, voor zover nodig, ingegaan in de beoordeling.

4..De beoordeling

4.1.
Partijen debatteren over de vraag of de verklaring derdenbeslag van XPO is afgelegd door een persoon die daartoe wel/ niet bevoegd was namens XPO. Deze discussie is irrelevant. Het was, en is nog steeds, het standpunt van XPO dat zij niets verschuldigd is aan OWL. Indien al sprake was van een onbevoegd afgegeven verklaring derdenbeslag, dan is deze alsnog rechtsgeldig geworden door bekrachtiging zijdens XPO. Deze bekrachtiging ligt besloten in het huidige standpunt van XPO dat zij niets aan OWL verschuldigd is.
4.2.
Volgens XPO is niet tijdig een - rechtsgeldige - hoofdzaak aanhangig gemaakt nadat het conservatoire beslag is gelegd. XPO gaat er daarom vanuit dat TOS geen executoriale titel heeft. Over dit verweer wordt als volgt geoordeeld.
4.3.
De schuldeiser die, zoals hier TOS, de weg volgt van het conservatoire beslag, moet de daarvoor geldende regels in acht nemen, onder meer door op tijd de hoofdzaak aanhangig te maken. Een conservatoir beslag vervalt van rechtswege als de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak ongebruikt verstrijkt (art. 700 lid 3 Rv.). In dit geval heeft de voorzieningenrechter de termijn gesteld op twee maanden. Deze termijn vangt aan op het moment dat het conservatoire beslag is gelegd.
4.4.
Als hoofdzaak heeft hier te gelden de procedure die heeft geleid tot de beschikking van de voorzieningenrechter van 13 februari 2019. Die procedure is aanhangig geworden toen de griffie het verzoekschrift van TOS ontving. Dat was, blijkens de tekst van de beschikking, op 24 januari 2019. Dit is (ruim) binnen de termijn van twee maanden en dus in beginsel tijdig, tenzij die procedure, zoals XPO betoogt, geen deugdelijke procedure in de hoofdzaak is.
4.5.
TOS betoogt dat sprake is van een ondeugdelijke procedure omdat TOS het bepaalde geschonden in artikel 7 van de Uitvoeringswet EU- Executieverordening en Verdrag van Lugano heeft geschonden. XPO stelt daartoe dat het EU-certificaat en de Nederlandse vertaling niet - tezamen en tijdig - aan haar zijn betekend, nu het
EU-certificaat pas op 21 februari 2019 aan haar is betekend (bij dagvaarding in de onderhavige procedure en dus in haar visie te laat) en de Nederlandse vertaling nooit aan haar is betekend. XPO trekt hieruit de conclusie dat de beschikking van 13 februari 2019 nietig is en daarom geen executoriale titel oplevert.
4.6.
Dit verweer dient, zoals XPO terecht betoogt, te worden beoordeeld onder toepasselijkheid van Verordening Brussel I en de (deels) daarop gebaseerde Uitvoeringswet EU- Executieverordening en Verdrag van Lugano. De nieuwere Verordening Brussel I bis is hier nog niet van toepassing omdat de procedure in Oostenrijk niet is ingeleid met een rechtsvordering die dateert van op of na 10 januari 2015 (art. 66 lid 1 Verordening Brussel I bis). De Oostenrijkse procedure is blijkens bladzijde 2 van het Oostenrijkse vonnis eerder ingeleid, namelijk met een “
Klage vom 08.03.2013.”
4.7.
De stelling van XPO kan haar conclusie niet dragen. XPO haalt twee dingen door elkaar. De vraag of sprake is van rechtsgeldige betekening aan XPO van een executoriale titel kan, chronologisch gezien, pas aan de orde komen nádat de voorzieningenrechter verlof tot tenuitvoerlegging heeft verleend. Kort gezegd: wat TOS gesteld fout heeft gedaan in de periode ná verkrijging van het verlof tot tenuitvoerlegging, kan de rechtsgeldigheid van het verlof niet aantasten.
4.8.
Mogelijk bedoelt XPO te stellen dat
voorafgaandebetekening aan haar van het EU-certificaat en de Nederlandse vertaling een voorwaarde is voor verlening van verlof tot tenuitvoerlegging aan TOS. Ook op die grondslag faalt het verweer. Het is aan de lidstaten om te bepalen waaraan het verzoek om verlof moet voldoen (art. 40 lid 1 Verordening Brussel I). Nederland heeft dat uitgewerkt in de Uitvoeringswet EU- Executieverordening en Verdrag van Lugano. Daarin valt de door XPO bepleite voorwaarde niet te lezen. Artikel 7 van deze wet bepaalt slechts wat in het kader van toepassing van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als een executoriale titel heeft te gelden. In dit artikel, noch elders in deze wet, valt te lezen dat een verlofbeschikking pas kan worden gegeven na voorafgaande betekening aan de derde-beslagene.
4.9.
Door het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging heeft TOS een executoriale titel verkregen. TOS heeft niet pas een executoriale titel verkregen door betekening van dit verlof aan XPO. Het andersluidende verweer van XPO vindt geen steun in het recht. En dan kan ook niet de door XPO bepleite conclusie worden getrokken dat TOS prematuur (voordat zij een executoriale titel had) de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt.
Zou wel prematuur (‘rauwelijks’) zijn gedagvaard, dan lijkt XPO er van uit te gaan dat de rechtbank het geschil niet inhoudelijk mag beoordelen. Ook dat standpunt is onjuist. Indien er rauwelijks zou zijn gedagvaard dan impliceert dat hoogstens dat TOS in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld, in het geval XPO vrijwillig bereid was om te voldoen aan hetgeen waartoe zij gedaagd is. Maar dat is XPO niet.
4.10.
Volgens XPO wordt de termijn van twee maanden, genoemd in artikel 9 lid 2 Uitvoeringswet EU- Executieverordening en Verdrag van Lugano, geschonden. XPO stelt daartoe dat het EU-certificaat pas bij de dagvaarding in de onderhavige procedure aan haar is betekend, zodat in haar visie de executie pas mocht aanvangen op 21 april 2019, dan wel op 13 april 2019, indien van de datum van het verlof moet worden uitgegaan. Dit betoog faalt omdat de in dit artikellid voorgeschreven termijn van twee maanden moet worden berekend vanaf het moment van betekening aan de schuldenaar (OWL), niet aan de derde-beslagene (XPO). XPO is niet de in dit artikellid bedoelde persoon ten laste van wie het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Dat is OWL.
4.11.
De rechtbank onderschrift overigens ook de stelling van TOS dat XPO geen of althans onvoldoende belang heeft bij haar formele weren. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens levert ‘excessief formalisme’ een schending op van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter (vgl. EHRM 20 april 2004, EHRC 2004, 53 m.nt. F. Fernhout Bulena/Tsjechië). Formele regels kunnen leiden tot beslissingen die het recht op toegang tot de rechter op zodanige wijze blokkeren dat er geen beslissing meer over de inhoud van de zaak wordt genomen. Toepassing van die regels kan in een concreet geval zodanig zijn, dat er geen redelijke verhouding meer is tussen het belang dat de regel beoogt te dienen en het belang dat door de beslissing wordt getroffen. Die redelijke verhouding is er hier niet. Het belang van TOS is groot en het belang van XPO is klein. XPO is niet de beslagschuldenaar maar slechts de derde-beslagene. Het belang om te kunnen komen tot een inhoudelijke beslissing weegt daarom zwaarder.
4.12.
Dan wordt aan de inhoud van de zaak toegekomen.
4.13.
TOS stelt dat zij de verklaring van XPO niet gelooft. TOS wijst erop dat tussen XPO en OWL concernbanden bestaan zodat zij vermoedt dat XPO wel iets verschuldigd zal zijn aan OWL. TOS verzoekt de rechtbank om onder toepassing van artikel 22 Rv. XPO te gelasten nadere informatie over te leggen over haar positie ten opzichte van OWL.
4.14.
Stelplicht en bewijslast dat XPO een onjuiste verklaring heeft afgelegd, rusten op TOS. De rechtbank zal TOS gelegenheid geven te bewijzen dat deze verklaring onjuist is.
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om XPO te gelasten om (ex artikel 22 Rv.) bescheiden over te leggen. Artikel 22 Rv. is een kán-bepaling. De rechtbank mag bepalen dat een partij bepaalde bescheiden dient over te leggen, maar is daartoe niet verplicht. De rechtbank onderkent dat TOS in bewijsnood kan verkeren maar dat noopt niet tot een ander oordeel, ook niet in het licht van de concernrelatie tussen XPO en OWL. Bewijsnood komt voor risico van de partij die de bewijslast heeft. Voorts is van belang dat het recht al op andere wijze voorziet in de mogelijkheid tot verkrijging van bescheiden van de wederpartij, namelijk in artikel 843a Rv. Maar dan moet het gaan om
bepaaldebescheiden en niet om een ‘
fishing expedition.’De door TOS verlangde toepassing van artikel 22 Rv. komt neer op een fishing expedition, nu TOS niet weet of de verlangde bescheiden bestaan. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd om artikel 22 Rv. toe te passen waar artikel 843a Rv. TOS niet kan baten. De processuele belangen van TOS worden voldoende gewaarborgd door de mogelijkheid tot bewijslevering, waaronder de mogelijkheid om getuigen onder ede of belofte te doen horen.
4.16.
Bij het bepalen van de termijn waarop de eventuele getuigen zullen worden gehoord, zal er rekening mee worden gehouden dat thans het coronavirus heerst. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat dit wel enige maanden zal duren.
4.17.
Volgens XPO moet TOS in de volledige proceskosten van XPO veroordeeld worden. Die vordering ligt voor afwijzing gereed. TOS maakt geen misbruik van recht, noch handelt zij anderszins onrechtmatig, met het voeren van onderhavige procedure. Dit volgt reeds daar uit dat zij wordt toegelaten tot bewijslevering.
4.18.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt TOS op te bewijzen dat tussen XPO en OWL sprake is van een bestaande rechtsverhouding op grond waarvan XPO geld en/of goederen verschuldigd is, of zal worden, aan OWL;
5.2.
bepaalt dat indien TOS dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter die onderhavig vonnis wijst;
5.3.
bepaalt dat TOS, indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
juli tot en met oktober 2020moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat XPO, indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.5.
bepaalt dat TOS. indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554
en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. J.F. Koekebakker op 8 april 2020.
[2517/1515]