ECLI:NL:RBROT:2020:3403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/10/555095 / HA ZA 18-698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van een woonwagen en schadevergoeding na schenking zonder toestemming

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil tussen een vrouw en een man die gedurende 28 jaar een affectieve relatie hadden en samenwoonden in een woonwagen. Na de beëindiging van hun relatie in maart 2016 heeft de man de woonwagen zonder toestemming van de vrouw geschonken aan hun meerderjarige dochter. De vrouw vorderde schadevergoeding van de man, omdat zij meende dat de woonwagen gemeenschappelijk eigendom was en de schenking zonder haar toestemming onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de woonwagen inderdaad gemeenschappelijk eigendom was, maar dat de dochter nu de eigenaar was door de schenking. De rechtbank concludeerde dat de man schadeplichtig was jegens de vrouw voor het weggeven van de woonwagen zonder haar toestemming en kende haar een schadevergoeding van € 3.750 toe. Daarnaast werd de man veroordeeld om de kosten van de deskundige te delen met de vrouw. De rechtbank oordeelde ook over de waarde van de berging, die nog steeds gemeenschappelijk eigendom was, en bepaalde dat de vrouw de berging zou krijgen, maar dat zij de kosten van de levering moest dragen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de voormalige affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/555095 / HA ZA 18-698
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. L.M. Vos te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2018, met daarin het mondeling gewezen vonnis tot benoeming van een deskundige ter taxatie van de woonwagen
  • het deskundigenrapport
  • de conclusie na deskundigenbericht van de vrouw
  • de conclusie na deskundigenbericht in conventie en (voorwaardelijke) reconventie, van de man
  • de akte van de man
  • de antwoordakte van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben circa 28 jaar een affectieve relatie gehad en uit dien hoofde samengewoond. De relatie en de samenwoning van partijen zijn omstreeks maart 2016 ten einde gekomen.
2.2.
Partijen woonden samen in een woonwagen. Het vorige woonwagenkamp waar partijen woonden is opgeheven door de gemeente Dordrecht. Partijen zijn toen verhuisd naar het woonwagenkamp op onderstaand adres. De gemeente Dordrecht heeft vanwege de gedwongen verhuizing een aantal vergoedingen uitbetaald op de bankrekening van de vrouw.
2.3.
De vrouw heeft met Woonbron Dordrecht een overeenkomst gesloten tot huur van een standplaats, bestemd voor een woonwagen + berging op het adres [adres] , ingaande 1 december 2008, op voorwaarde dat voor de woonwagen en de berging een opstalrecht werd gevestigd. Het opstalrecht van de woonwagen en de berging zijn gevestigd bij notariële akte van 24 januari 2011. Partijen bij deze akte zijn enerzijds de man en de vrouw en anderzijds de gemeente Dordrecht. In deze akte staat dat de man en de vrouw gezamenlijk eigenaar zijn van de woonwagen en de berging.
2.4.
De man heeft de woonwagen in het najaar van 2016 (na verbreking van de affectieve relatie) geschonken aan een meerderjarige dochter van partijen. De woonwagen is toen verplaatst naar de standplaats van de dochter, gelegen op hetzelfde woonwagenkamp.
2.5.
De vrouw heeft een kort geding aangespannen tegen de man bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. In die procedure vorderde de vrouw het gebruiksrecht van de woonwagen inclusief inboedel, subsidiair een bedrag van € 50.000 als voorschot op hetgeen de vrouw toekomt uit hoofde van verdeling van de gemeenschap. De kantonrechter heeft het gevorderde afgewezen bij vonnis van 11 augustus 2017.

3..De vordering in conventie en voorwaardelijke) reconventie

3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
- veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van € 78.500 (helft waarde woonwagen),
- subsidiair taxatie van de woonwagen, en, bij wijze van verdeling, veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van de helft van de getaxeerde waarde,
- afgifte van een aantal roerende goederen van de vrouw, opgesomd in haar productie 6, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer in conventie. In deels voorwaardelijke reconventie vordert de man, samengevat:
- veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 31.250, althans van een bedrag in goede justitie te bepalen. De man stelt deze deelvordering in onder de voorwaarde dat de rechtbank mocht oordelen dat de woonwagen gemeenschappelijk eigendom is.
- toedeling van de gemeenschappelijke berging van partijen aan de vrouw, met veroordeling van de vrouw om van de waarde van de berging (€ 23.000) de helft ad € 11.500 aan de man te betalen,
- met veroordeling van de vrouw om medewerking te leveren van de levering van de berging aan haar, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
De vrouw voert deels verweer in (deels voorwaardelijke) reconventie. De vrouw stemt in met toedeling van de berging aan haar maar zij betwist dat de berging een waarde heeft van € 23.000.

4..De beoordeling

in conventie
eigendom en waarde woonwagen
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de woonwagen gemeenschappelijk eigendom van partijen is, of althans: was, totdat de man de woonwagen schonk aan de dochter van partijen (daar komt de rechtbank op terug). In de akte tot vestiging van het opstalrecht worden de man en de vrouw als gezamenlijk eigenaar van de woonwagen (en de berging) beschreven. Partijen hebben gezamenlijk in de woonwagen gewoond. Zij kunnen worden vermoed gezamenlijk eigenaar van het opstal te zijn.
4.2.
Beide partijen hebben ter comparitie verklaard dat zij hun dochter niet willen betrekken in het geschil over de woonwagen. De rechtbank leidt hieruit af dat geen van partijen de geldigheid van de schenking aan de dochter ter discussie willen stellen. Uitgangspunt is daarom dat de dochter krachtens schenking door de man eigenaar is van de woonwagen. Dit brengt mee dat verdeling van de woonwagen niet meer aan de orde kan zijn.
4.3.
De geldvordering van de vrouw is tegen deze achtergrond evenmin toewijsbaar op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking. Er is geen sprake van verrijking aan de zijde van de man nu de woonwagen niet in zijn vermogen maar in het vermogen van de dochter is gevallen.
4.4.
De geldvordering van de vrouw is mogelijk wel toewijsbaar op de grondslag van onrechtmatige daad. Partijen waren gezamenlijk eigenaar van de woonwagen. De man heeft zonder toestemming van de vrouw de woonwagen aan een derde geschonken. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:170 leden 2 en 3 BW had de man toestemming nodig van de vrouw om (in ieder geval) háár aandeel te schenken aan een derde. Die toestemming is niet gegeven. De man heeft hiermee inbreuk gemaakt op een subjectief recht van de vrouw. De omstandigheid dat de vrouw achteraf de vermogensverschuiving naar de dochter niet wenst aan te tasten, hoeft aan deze onrechtmatigheid niet in de weg te staan. De man heeft de vrouw immers voor een voldongen feit gesteld. Nu de man in beginsel schadeplichtig is jegens de vrouw, bestaat voldoende aanleiding eerst te bezien welke schade de vrouw door het onrechtmatige handelen van de man heeft geleden.
4.5.
De deskundige rapporteert:
- de woonwagen heeft een afmeting van 10 × 10 m, met bovenetage en is 10 jaar oud
- de woonwagen heeft een woonkamer, keuken, badkamer met boven twee slaapkamers
- de woonwagen staat op gehuurde grond
- bij verkoop zal een aantal handelingen verricht moeten worden, onder meer loskoppelen leidingen, verwijderen van de bovenetage en deling van de onderbouw.
De deskundige begroot de waarde van de woonwagen op basis van verkoop én verplaatsing op € 7.500, waarbij de kosten voor verwijdering en weer opbouwen van het geheel inclusief kraan en transportkosten circa € 50.000 zullen bedragen. Als de woonwagen niet verplaatst hoeft te worden begroot de deskundige de waarde op € 57.500, maar volgens de deskundige komt het normaal gesproken nooit voor dat een woonwagen na verkoop op zijn oude standplaats blijft staan.
Over de berging rapporteert de deskundige dat deze gekoppeld is aan de berging van de buren en dat de waarde € 6.500 is. In reactie op (na te melden) kritiek van de vrouw heeft de deskundige aangegeven dat hij 46 jaar ervaring heeft.
4.6.
De man stemt in met de bevindingen van de deskundige, de vrouw niet.
4.7.
In beginsel heeft de civiele rechter een beperkte motiveringsplicht wat betreft zijn beslissing de zienswijze van de deskundige al dan niet te volgen; de inhoud van deze motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het bewijsmateriaal en de aard en de mate van precisering van de daartegen door partijen aangevoerde bezwaren (Hoge Raad 05-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8478). De rechter hoeft slechts te oordelen dat hij het deskundigenrapport overtuigend acht, zeker indien de motivering van de deskundige vooral is gebaseerd op diens bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie.
4.8.
De rechtbank acht de bevindingen van de deskundige concludent en maakt ze tot de hare. Het rapport komt erop neer dat de waarde van de woonwagen in aanmerkelijke mate negatief wordt beïnvloed omdat deze na verkoop gewoonlijk verplaatst wordt en dat de kosten van verplaatsing bijzonder hoog zijn. Een woonwagen is meer waard als deze niet verplaatst hoeft te worden maar dat komt weinig voor. De rechtbank begrijpt dat de reden daarvan is dat standplaatsen een schaars goed zijn en niet zomaar overgenomen kunnen worden.
Het wekt geen verbazing dat het duur is om een object met een afmeting van 10 m × 10 m en met een dubbele woonlaag over de weg te vervoeren, ook niet als de woonwagen eerst gedemonteerd wordt. Uit de stellingen van de vrouw valt niet af te leiden dat de woonwagen zonder moeite verkocht had kunnen worden aan een andere bewoner van hetzelfde woonwagenkamp. De relevante markt is dus niet in de nabijheid. Aan het oordeel doet niet af dat de woonwagen feitelijk niet zal worden verplaatst. De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. De rechtbank acht de maatstaf van waarde in het economisch verkeer, uitgaande van verplaatsing van de woonwagen, de meest billijke maatstaf omdat deze de meest voorkomende situatie dekt. De rechtbank zal de man veroordelen de vrouw € 3.750 (helft van de waarde) te betalen als schadevergoeding voor het weggeven van de woonwagen zonder haar toestemming.
4.9.
De bezwaren van de vrouw tegen het deskundigenrapport nopen niet tot een ander oordeel, gelet op het volgende.
4.10.
De vrouw betwist dat het deskundigenrapport op regelmatige wijze tot stand is gekomen. De vrouw stelt dat haar advocaat bij de taxatie aanwezig had willen zijn maar dat de taxatie al was verricht toen hij op de afgesproken tijd aankwam (19 april 2019 om 14.00 uur). Ook stelt de vrouw dat de deskundige al overleg had gevoerd met de huidige bewoonster van de woonwagen (de dochter, [naam dochter] ). De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. Het mag zo zijn dat de deskundige (dhr. Krowinkel van Caravanbouw ‘s-Gravendeel, begeleid door een assistent) al aanwezig was toen de advocaat van de vrouw arriveerde. Dat is echter niet verboden en betekent nog niet dat de taxatie al was verricht. De vrouw stelt voorts: “
De advocaten van partijen zijn nog door [naam dochter] rondgeleid. Enige aantekening of foto is daarbij niet gemaakt door de heer Krowinkel of de werknemer van Caravanbouw ’s-Gravendeel.” De rechtbank begrijpt uit deze - wat cryptische - zin af dat ook de deskundige mee naar binnen is gegaan toen de advocaten van partijen door de dochter zijn rondgeleid in de woonwagen. Dit impliceert dat de vrouw effectief gebruik heeft kunnen maken van haar wettelijke recht om tegenover de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen.
Misschien begrijpt de rechtbank de advocaat van de vrouw verkeerd en beoogt hij te stellen dat de deskundige niét mee naar binnen is gegaan met beide partijen. Dan wordt het oordeel niet anders. Van de advocaat van de vrouw had dan gevergd mogen worden er bij de deskundige op aan te dringen dat ook hij, de deskundige, (weer) mee naar binnen ging. De vrouw stelt niet dat haar advocaat dit gedaan heeft. Van een advocaat mag enige assertiviteit verwacht worden in een situatie als hier aan de orde. De advocaat van de man stond er bij en hij keek er naar maar hij zei niets. Dat is onvoldoende.
4.11.
De deskundige was niet verplicht aantekeningen of foto’s te maken. De taxatie is niet ondeugdelijk omdat deze alleen bestaat uit een visuele inspectie.
4.12.
De vrouw stelt in de dagvaarding dat de WOZ- waarde van de woonwagen € 157.000 is. In deze stelling vindt de rechtbank geen aanleiding om van een hogere waarde van de woonwagen uit te gaan. De vrouw stelt niet wat de aanschafprijs van de woonwagen was. De man stelt daar wel iets over, namelijk dat voor de woonwagen € 52.500 is betaald via de bank en € 25.000 contant. De man legt ten bewijze van zijn stellingen facturen over met een beloop van € 52.500 en daarnaast een verklaring van de verkoper dat er € 25.000 contant betaald is. De rechtbank gaat er, gelet op deze deugdelijke onderbouwing van de man, van uit dat de aanschafprijs van de woonwagen substantieel lager was dan de gestelde WOZ-waarde.
4.13.
De vrouw stelt, onder overlegging van advertenties, dat er thans woonwagens/ chalets te koop worden aangeboden voor € 150.000. De rechtbank gaat hieraan voorbij. De rechtbank kan uit de stellingen van de vrouw niet afleiden dat het hier gaat om min of meer vergelijkbare woonwagens die over de weg getransporteerd moeten worden.
de berging
4.14.
De berging (althans: het opstalrecht daarop) is nog wel gemeenschappelijk eigendom van partijen. Aldus zijn partijen deelgenoten. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.15.
De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige gedeeltelijk over. Partijen zijn het er (wel) over eens dat de deskundige ten onrechte heeft gerapporteerd dat de berging verbonden is aan een andere berging. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor een correctie en schat de waarde van de (vrijstaande) berging op € 7.500,-.
4.16.
De rechtbank zal partijen gelasten, bij wijze van verdeling, om het opstalrecht op de berging op naam van de vrouw te laten zetten. Dat is wat de man vordert en waarmee de vrouw instemt. De rechtbank zal bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die beide partijen in dit verband moeten verrichten, voor het geval één van hen mocht gaan dwarsliggen. Door deze beslissing wordt een dwangsom, die de man vordert, overbodig. De vrouw zal worden veroordeeld om aan de man € 3.750 te betalen wegens haar overbedeling. In de omstandigheid dat de vrouw de volledige eigendom van de berging verkrijgt, ziet de rechtbank voldoende aanleiding te bepalen dat zij de kosten van de levering dient te dragen.
afgifte goederen aan de vrouw
4.17.
De vrouw vordert dat de man een aantal goederen aan haar afgeeft omdat deze haar eigendom zijn en de man deze nog onder zich heeft.
4.18.
De man betwist dat hij deze goederen onder zich heeft. Volgens de man heeft de vrouw al haar eigendommen verkregen en heeft zij bovendien een Volkswagen Golf van partijen van nog geen drie jaar oud met een waarde van € 15.000 tot € 20.000 meegenomen.
4.19.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Er bestaan geen concrete aanwijzingen dat de man in eigendom aan de vrouw toebehorende goederen nog onder zich heeft. De vrouw doet ook geen concreet bewijsaanbod. Zij heeft, integendeel, ter comparitie verklaard/erkend dat zij niet kan bewijzen dat er nog spullen van haar bij de man liggen. Ook heeft de vrouw ter comparitie erkend dat zij een paar spullen heeft meegenomen. De stellingname van de vrouw is deels gebaseerd op de aanname dat de inboedel gemeenschappelijk was. De rechtbank heeft geen goed beeld van de waarde van hetgeen de vrouw heeft meegenomen van de gemeenschappelijke inboedel en van hetgeen bij de man is achtergebleven. Inzage in aanschafprijs en ouderdom van deze goederen is niet gegeven. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat de vrouw is onderbedeeld.
4.20.
De proceskosten tussen partijen zullen, gelet op hun voormalige affectieve relatie, worden gecompenseerd. Tot deze kosten behoren ook de kosten van de deskundige. Ieder van partijen dient daarvan de helft te dragen. De kosten van de deskundige bedragen uiteindelijk € 968. Het aandeel van de vrouw daarin (de helft ad € 484) dient, nu de vrouw procedeert op basis van een toevoeging, door de griffier aan de deskundige te worden voldaan uit ’s Rijks kas en door de vrouw aan de griffier vergoed te worden (art. 199 lid 3 jo. 244 lid 1 Rv.). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. In betaling van het aandeel van de man in de kosten van de deskundige is al voorzien door depotstorting en een bevelschrift.
in reconventie
4.21.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.
4.22.
De man stelt een voorwaardelijke geldvordering in van € 31.250. Deze vordering zal worden afgewezen. De voorwaarde - dat de woonwagen verdeeld wordt - is formeel niet vervuld. Ook om een inhoudelijke reden dient de vordering afgewezen te worden. De € 31.250 is volgens de man de helft van de ‘volledige kosten’ van de woonwagen, ad 62.500 (dit is overigens een ander bedrag dan de aanschafbedragen van € 52.500 + € 25.000 die de man eerder noemde). De man zou ongerechtvaardigd worden verrijkt bij toewijzing van deze vordering. Alsdan zou de man een woonwagen hebben weggegeven zonder de vereiste toestemming van de vrouw maar wel (deels) voor haar rekening. Aan de vrouw mag niet de financiële consequentie worden opgedrongen van een schenking die de man deed zonder de vereiste toestemming van de vrouw. Daarbij komt dat de man ten onrechte geen rekening houdt met de aanmerkelijke waardedaling die de woonwagen heeft ondergaan.
4.23.
De proceskosten tussen partijen zullen, gelet op hun voormalige affectieve relatie, worden gecompenseerd.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 3.750 als schadevergoeding ter zake van de woonwagen,
5.2.
gelast partijen, als wijze van verdeling, het opstalrecht op de berging op naam van de vrouw te laten zetten, waarbij de kosten van de levering voor rekening van de vrouw komen, en bepaalt dat onderhavig vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw of de man in dit verband moet verrichten, indien hij/ zij niet goed meewerkt aan deze veroordeling,
5.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 3.750 uit hoofde van haar overbedeling bij de verdeling van het opstalrecht op de berging,
5.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt en dat ieder van partijen een helft dient te dragen van de kosten van de deskundige,
5.5.
gelast de vrouw tot betaling aan de griffier van een bedrag van € 484, als haar aandeel in de kosten van de deskundige (ad € 968),
5.6.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door rolrechter mr. J.F. Koekebakker op 8 april 2020. [1]

Voetnoten

1.[2517/2504]