In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland heeft op 14 februari 2020 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de zaak aanvankelijk op 27 maart 2020 met gesloten deuren willen behandelen, maar vanwege de coronamaatregelen is besloten om de betrokkenen telefonisch te horen.
Tijdens de telefonische hoorzitting is vastgesteld dat [naam kind] goed functioneert in het gezinshuis waar hij verblijft en dat hij positief contact heeft met zijn vader. De vader steunt het verzoek tot verlenging, maar heeft aangegeven behoefte te hebben aan meer ondersteuning van de GI om zich voor te bereiden op de toekomst. De moeder, die problemen heeft gehad met [naam kind], is eveneens akkoord met het verzoek en vindt het goed dat hij in het gezinshuis blijft wonen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 april 2021, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.