ECLI:NL:RBROT:2020:335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
C/10/578871 / HA ZA 19-683
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen en aansprakelijkheid in overeenkomsten tussen Powercem Technologies en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2020 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen Powercem Technologies International B.V. en Powercem Technologies B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Powercem c.s.) en twee gedaagden. De rechtbank oordeelde dat de niet-verschijning van gedaagde 2 tijdens de comparitie voor rekening en risico van beide gedaagden komt. De vordering van Powercem c.s. tot betaling van € 325.000,00 door gedaagde 1 werd toegewezen, omdat de overeenkomst tussen partijen niet ter discussie stond en gedaagden hun verweer onvoldoende onderbouwd hadden. Daarnaast werd gedaagde 2 veroordeeld tot betaling van een boete van € 100.000,00 aan Powercem Technologies International B.V. wegens het gebruik van het logo en/of de merknaam na beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun verweer en dat de vordering van Powercem c.s. in beginsel toewijsbaar was. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten gematigd en de proceskosten aan de zijde van Powercem c.s. toegewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in contractuele relaties en de noodzaak om verweren goed te onderbouwen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/578871 / HA ZA 19-683
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 16 januari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POWERCEM TECHNOLOGIES INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POWERCEM TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
eiseressen,
advocaat mr. M.A.V. van Aardenne te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , [land] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde] , [land] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.G.M. Vos te Breda.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid. Eiseres sub 1 als PTI, eiseres sub 2 als PT, eiseressen gezamenlijk als Powercem c.s., gedaagden sub 1 als [gedaagde 1] , gedaagden sub 2 als [gedaagde 2] .
Heden heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in deze zaak. Daarvan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Aansluitend op de comparitie van partijen heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt.
Tegenwoordig zijn mr.drs. J. van den Bos, rechter, en mrs. L.S. van Westen en B. Meeuwisse - Den Boer, griffiers, alsmede:
- de heer [naam persoon 1] , directeur van Powercem c.s.,
- mevrouw [naam persoon 2] , directeur van Powercem c.s.,
- mr. Van Aardenne,
- mr. D. Becht, kantoorgenoot van mr. Van Aardenne,
- mr. Vos.

1.De gronden van de beslissing

Niet-verschijning van [gedaagde 2]

1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [gedaagde 2] op de comparitie niet is verschenen, en tijdens de comparitie niet telefonisch bereikbaar is gebleken, voor rekening en risico van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet komen. Partijen zijn reeds geruime tijd bekend met de datum van de comparitie en onder normale omstandigheden mag worden verwacht dat een partij aanwezig, of op zijn minst bereikbaar, is. Van omstandigheden waarom dat in deze zaak anders zou moeten zijn, is niet gebleken.
Het bedrag van € 325.000
1.2.
De vordering tot betaling van het bedrag van € 325.000,00 is gebaseerd op de Order Acceptance (productie 5 bij de dagvaarding). De Order Acceptance staat op naam van PT en is getekend namens [gedaagde 1] ; dat blijkt uit de vermelding boven de handtekening. Er is derhalve sprake van een overeenkomst tussen PT en [gedaagde 1] . Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [gedaagde 1] jegens PT een betalingsverplichting op zich genomen. PT heeft een tweetal facturen gezonden van € 172.600,00. De verschuldigdheid van deze facturen, op basis van de overeenkomst, staat tussen partijen niet ter discussie. Dit geldt ook voor de deelbetaling van € 20.200,00 die is verricht. De vordering tot betaling van de thans openstaande facturen ad € 325.000,00, is daarmee in beginsel toewijsbaar.
1.3.
Met de berekening van het openstaande bedrag hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] feitelijk een beroep gedaan op verrekening in verband met eerdere betalingen. Dit betreft een bevrijdend verweer, waarvan de stelplicht en de bewijslast op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] rusten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hun beroep op verrekening onvoldoende onderbouwd, nu zij niet hebben onderbouwd welke betalingen concreet zijn gedaan en waarom die in mindering strekken op deze vordering. De rechtbank zal aan dat verweer dan ook voorbij gaan.
1.4.
Gelet op het voorgaande, zal de vordering van PT jegens [gedaagde 1] tot betaling van € 325.000,00 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag wordt eveneens toegewezen, vanaf 4 juli 2018, nu de verschuldigdheid daarvan niet is betwist.
Het bedrag van € 100.000
1.5.
Ten aanzien van de vordering van € 100.000,00 van PTI jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt het volgende geoordeeld.
1.6.
Uit productie 14 blijkt dat de Licence Agreement is beëindigd. Dit is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is heden, min of meer terloops opgemerkt dat van een beëindiging geen sprake is of dat er niet mocht worden beëindigd. Echter, in het licht van de betalingsachterstand en de door Powercem c.s. geciteerde bepalingen uit overeenkomsten, is dit is geen voldoende gemotiveerde betwisting.
1.7.
Vervolgens is de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na de beëindiging van de Licence Agreement het logo en/of de merknaam van Powercem zijn blijven gebruiken, zoals Powercem c.s. hebben gesteld. Ook ten aanzien hiervan geldt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat hiervan sprake is. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet worden nagegeven dat de dagvaarding op dit punt zeer summier is, echter Powercem c.s. hebben hun stellingen hieromtrent nader onderbouwd ter comparitie. Deze nadere onderbouwing is niet zodanig dat daarop ter zitting niet had kunnen worden gereageerd als [gedaagde 2] was verschenen of in elk geval bereikbaar was geweest. Zoals al eerder geoordeeld, komen zijn onbereikbaarheid en niet-verschijnen voor rekening en risico van gedaagden. De rechtbank heeft ter comparitie ook zelf geconstateerd dat volgens de archiveringswebsite die Powercem c.s. opvoeren, de website van [gedaagde 1] inderdaad in september 2018, ruim na beëindiging van de samenwerking, nog een handelsmerk van Powercem c.s. voerde. Geconcludeerd wordt dan ook dat [gedaagde 2] , uit hoofde van de Exclusive Distribution Agreement, aan PTI een boete van € 100.000,00 is verschuldigd.
1.8.
Vervolgens is de vraag of ook [gedaagde 1] kan worden aangesproken tot betaling van de boete jegens PT. PT baseert dit op artikel 12 van de License Agreement, dat luidt:
“In signing this agreement, [gedaagde 1] declares that it holds joint and several liability for all PowerCem’s claims for payment against Montero, including compensation for damage, arising directly of indirectly from this agreement.”
Deze bepaling dient te worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium, dat luidt:
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van [partijen] is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die [partijen] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen [partijen] behoren en welke rechtskennis van zodanige [partijen] kan worden verwacht.”
Met ‘this agreement’ wordt onmiskenbaar de License Agreement bedoeld. Nu de boete is geregeld in de Exclusie Distribution Agreement, vloeit de boete niet rechtstreeks voort uit ‘this agreement’. De Exclusive Distribution Agreement vloeit evenmin voort uit de License Agreement. Het is andersom: de Exclusive Distribution Agreement heeft juist de License Agreement tot gevolg gehad. Daarom is geen sprake van ‘arising directly or indirectly from this agreement’. De vordering van PT op [gedaagde 1] zal dan ook worden afgewezen.
1.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nog een beroep gedaan op matiging van de boete. Matiging is aan de orde indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Aan een beroep op matiging worden hoge eisen gesteld, waaraan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hebben voldaan, nu zij geen enkele feitelijke onderbouwing hebben aangevoerd voor de matiging.
1.10.
Gelet op het voorgaande, zal de vordering van PTI tot betaling van € 100.000,00 (enkel) jegens [gedaagde 2] worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf de dag van het vonnis. De wettelijke rente kan niet – zoals gevorderd – worden toegewezen vanaf 4 juli 2018, omdat toen de License Agreement nog niet was beëindigd. Evenmin kan de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding worden toegewezen, nu dit niet nader is onderbouwd.
Verrekening in verband met facturen van/betalingen aan Enchodus B.V.
1.11.
Zoals hiervoor reeds geoordeeld: verrekening is een bevrijdend verweer, waarbij stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich erop beroept. In elk geval moet worden gesteld dat er sprake is van een vordering en verbintenis die in hetzelfde vermogen valt; dit is niet voldoende gemotiveerd gedaan. Voorts moet concreet worden gesteld – en onderbouwd – met welke bedragen wordt verrekend en waarom. Ook dit is nagelaten. De rechtbank zal dan ook aan dit beroep voorbij gaan.
Buitengerechtelijke incassokosten
1.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderden tevens € 4.900,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Voor zover de hoogte van deze vordering is gebaseerd op de algemene voorwaarden, is dit bedrag niet toewijsbaar, nu Powercem c.s. niet concreet hebben verwezen naar algemene voorwaarden. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij en matigt de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 3.900,00 op basis van de wettelijke regels met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten, uitgaande van een vordering van € 425.000,00 in hoofdsom. Nu geen hoofdelijke veroordeling van de buitengerechtelijke kosten is gevorderd, zal dit bedrag naar evenredigheid worden toegewezen als volgt:
  • Ten aanzien van [gedaagde 1] (met betrekking tot de vordering van € 325.000,00) een bedrag van € 2.562,32;
  • Ten aanzien van [gedaagde 2] (met betrekking tot de boete van € 100.000,00) een bedrag van € 1.337,68.
1.13.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Proceskosten
1.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Powercem c.s. worden begroot op:
  • kosten dagvaarding € 115,25
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris advocaat
Totaal € 10.343,25

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan PT van een bedrag van € 325.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 4 juli 2018;
2.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan PTI van een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden;
2.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan PT van een bedrag van € 2.562,32 te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 juli 2018,
2.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan PTI van een bedrag van € 1.337,68 te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 juli 2018,
2.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Powercem c.s. tot op heden begroot op € 10.434,25,
2.6.
bepaalt dat de proceskosten voldaan dienen te worden binnen 14 dagen na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, en, voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt, voornoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na heden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffiers de rechter