In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts voor het eerste feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, schuldig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, dat betrekking had op de aanwezigheid van drugs in de auto van de verdachte, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had gehad, aangezien het wapen in zijn auto was aangetroffen en zijn DNA daarop was gevonden. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van het wapen werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een IQ-onderzoek en ambulante begeleiding door Humanitas.
De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het risico dat vuurwapenbezit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat ook meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank volgde het advies van de reclassering om begeleiding en bijzondere voorwaarden op te leggen, om het risico op herhaling te verminderen.