ECLI:NL:RBROT:2020:3347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
10/700334-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts voor het eerste feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, schuldig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, dat betrekking had op de aanwezigheid van drugs in de auto van de verdachte, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had gehad, aangezien het wapen in zijn auto was aangetroffen en zijn DNA daarop was gevonden. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van het wapen werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een IQ-onderzoek en ambulante begeleiding door Humanitas.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het risico dat vuurwapenbezit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat ook meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank volgde het advies van de reclassering om begeleiding en bijzondere voorwaarden op te leggen, om het risico op herhaling te verminderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/700334-19
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Beoordeling
In de auto van verdachte zijn pillen, ponypacks met wit poeder en witte brokken aangetroffen. Indicatieve tests duiden erop dat deze spullen MDMA respectievelijk cocaïne bevatten. De spullen zijn niet in een laboratorium onderzocht. Nu het dossier geen andere informatie bevat over de inbeslaggenomen goederen op basis waarvan vastgesteld kan worden dat het hier inderdaad om cocaïne en MDMA gaat, kan de rechtbank niet vaststellen of de aangetroffen pillen, ponypacks en brokken stoffen bevatten die op lijst I dan wel lijst II van de Opiumwet staan vermeld.
4.1.2.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Inleiding
Tijdens een preventief fouilleeractie hebben verbalisanten op 27 juni 2019 de inzittenden van een Seat Leon staande gehouden. Bij een controle van de auto vonden zij achter het paneel van de bediening van de climate-control in eerste instantie een grote, doorzichtige zak met pillen en ponypacks. Tijdens later onderzoek aan de auto is achter de unit waarin deze zak lag onder andere een vuurwapen aangetroffen. Deze ruimte is, gezien het feit dat het openen gemakkelijk gaat en een klemmetje ontbreekt, volgens verbalisanten vaker geopend geweest. De inzittenden bleken niets te weten van de goederen die in de auto worden aangetroffen en verklaarden de auto geleend te hebben van de verdachte, op wiens naam de auto staat. Op het vuurwapen is na onderzoek een DNA-mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte en (ten minste) één onbekend gebleven persoon.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. De verdachte wist niet dat het vuurwapen in zijn auto lag. Hij heeft zijn auto uitgeleend aan een bekende. Toen hij de auto terugkreeg, lag er een tas op de achterbank die niet van hem was. Hij heeft in de tas gekeken en zag toen onder meer een vuurwapen. Hij heeft het vuurwapen aangeraakt toen hij in de tas keek, wat verklaart dat zijn DNA daarop is aangetroffen. Hij heeft de bekende gevraagd de tas met inhoud op te halen. Toen deze bekende de tas kwam halen, heeft verdachte zijn auto nog een keer aan hem uitgeleend. Toen hij de auto terugkreeg zag hij de tas daar niet meer in liggen. Hij was in de veronderstelling dat (de inhoud van) de tas door die persoon weer uit de auto was gehaald.
Het alternatieve scenario zoals door de verdachte is geschetst, moet worden gezien in het licht van zijn lage IQ-score en het feit dat de verdachte mede daardoor bovengemiddeld beïnvloedbaar en naïef is. Om bij een bepaalde groep te horen en aardig gevonden te worden, maakt de verdachte bepaalde keuzes.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist, dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan.
Het feit dat het vuurwapen in de auto van verdachte is aangetroffen en dat zijn DNA daarop zit, is voldoende bewijs om vast te stellen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van het vuurwapen ongeloofwaardig. Deze verklaring is weinig specifiek en niet onderbouwd. De verklaring is niet te verifieren omdat verdere gegevens over de bekende ontbreken. De verklaring vindt geen steun in het dossier. Het komt de rechtbank bovendien onaannemelijk voor dat een bekende, zonder dat de verdachte dat weet, een zak met mogelijk drugs en een vuurwapen in de auto van de verdachte verstopt, terwijl hij niet direct over die auto kan beschikken.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 juni 2019, te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Colt, type Mk IV, kaliber .45 auto met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in zijn auto een geladen vuurwapen aanwezig gehad. Het vuurwapen lag verborgen achter het paneel van de bediening van de climate-control, mogelijk om het aan het zicht te onttrekken. Het paneel was op eenvoudige wijze los te maken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit zal ten nadele van de verdachte worden meegewogen en heeft een strafverhogend effect.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 februari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
In relatie tot zijn delictgedrag worden in eerdere onderzoeken opvallende kenmerken van de verdachte beschreven zoals impulsiviteit, naïviteit en sociale beïnvloedbaarheid. In de context van dit gepleegde delict komen deze risicofactoren opnieuw naar voren. Daarnaast zijn er zorgen over het gebruik van cannabis en negatieve sociale contacten. Het afgelopen jaar is de verdachte wel actief geweest op de arbeidsmarkt. Hoewel hij gemotiveerd is om te slagen, wordt ondersteuning nodig geacht. Hij is recentelijk vader geworden en wil samen met zijn vriendin en dochter een eigen gezin gaan vormen. De ouders van de verdachte vormen een beschermende factor, nu de verdachte met zijn gezin bij zijn ouders inwoont en zij hem op praktisch vlak ondersteunen. Uit het reclasseringsdossier van 2016 is een benedengemiddeld IQ vastgesteld en nieuw onderzoek naar zijn IQ is aangewezen.
Reclassering Nederland adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante begeleiding door Humanitas en zijn medewerking verlenen aan een IQ-onderzoek.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Vuurwapenbezit leidt meer dan eens tot vuurwapengebruik. Daarbij kunnen slachtoffers vallen, ook slachtoffers die zonder reden met vuurwapengeweld worden geconfronteerd. Daarom worden vaak flinke gevangenisstraffen voor dit soort feiten opgelegd.
Hoewel de raadsman bij een bewezenverklaring heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en voor het overige te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordeling van de verdachte niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet hierop en nu de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Het voorgaande betekent dat een gevangenisstraf van acht maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk wordt opgelegd.
De reclassering acht begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk om het herhalingsgevaar te verlagen en de verdachte te ondersteunen. De rechtbank volgt dit advies en verbindt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de hierna genoemde voorwaarden. De rechtbank zal aan de voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan een IQ-onderzoek toevoegen dat wanneer daaruit blijkt dat ambulante behandeling of training noodzakelijk is, de verdachte daaraan moet meewerken. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (zegge: drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde laat zich ambulant begeleiden door Humanitas DMH of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
2. de veroordeelde zal meewerken aan een IQ-onderzoek en als daaruit blijkt dat ambulante behandeling dan wel training noodzakelijk is, verleent de veroordeelde daaraan zijn medewerking;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kraaijeveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2019, althans in of omstreeks de periode van 22
juni 2019 tot en met 27 juni 2019, te Rotterdam en/of Ridderkerk, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Colt, type Mk IV, kaliber .45 auto
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van
22 juni 2019 tot en met 27 juni 2019, te Rotterdam en/of Ridderkerk, althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 56 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 3,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;