ECLI:NL:RBROT:2020:3333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
FT RK 20-73
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van Pluimveeverwerkende-Industrie B.V. en toepassing van Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken

Op 14 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van de faillietverklaring van de besloten vennootschap Pluimveeverwerkende-Industrie B.V. De rechtbank heeft op 5 februari 2020 een verzoekschrift ontvangen van de verzoeksters, waaronder Pluimveeverwerkende-Industrie B.V., met het verzoek tot faillietverklaring van de verweerder, die tevens handelend onder een andere naam was. De procedure omvatte een telefonische hoorzitting op 10 maart 2020, gevolgd door een aanhouding tot 7 april 2020. Tijdens deze zitting zijn beide partijen gehoord, waarbij de rechtbank gebruik heeft gemaakt van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken (TARIC) vanwege de coronacrisis. De rechtbank heeft de partijen schriftelijk geïnformeerd over de procedure en hen de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen.

De verweerder heeft de hoogte van de vordering van Pluimveeverwerkende-Industrie B.V. betwist en beweert dat hij betalingen heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is van een vorderingsrecht van de verzoeksters, ondanks de betwisting door de verweerder. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een toestand waarin de verweerder heeft opgehouden te betalen, wat leidt tot de conclusie dat de faillietverklaring gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de verweerder in staat van faillissement verklaard en mr. F. Damsteegt-Molier benoemd tot rechter-commissaris, terwijl mr. B.J. Nauta is aangesteld als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 14 april 2020
VONNIS op het op 5 februari 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Pluimveeverwerkende-Industrie [verzoekster] B.V.,
gevestigd te Nijkerk, en anderen,
verzoeksters,
advocaat mr. M. Fuselier-Eikelboom,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder]
,
[adres]
,
aldaar tevens handelend onder de naam:
[bedrijf] ,
verweerder.

1.De procedure

Verzoeksters, bij monde van hun (waarnemend) advocaat mr. Niesert, en verweerder zijn op 10 maart 2020 in raadkamer gehoord. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot
7 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een e-mail van mr. Fuselier-Eikelboom aan verweerder van 25 maart 2020.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC), verzoeksters en verweerder schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 7 april 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoeksters en verweerder hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Op 3 april 2020 is van verzoeksters het voornoemde formulier met bijlagen ontvangen ter griffie van deze rechtbank. Van verweerder is het formulier op 6 april 2020 ontvangen.
Verzoeksters, bij monde van hun advocaat mr. Fuselier-Eikelboom, en verweerder zijn op
7 april 2020 in raadkamer (telefonisch) gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verweerder heeft de hoogte van de vordering van Pluimveeverwerkende-Industrie [verzoekster] B.V. (hierna: [verzoekster] ) betwist. Verweerder heeft gesteld dat hij diverse betalingen heeft verricht, zowel contant als per bank. Verweerder schat het bedrag dat hij aan [verzoekster] verschuldigd is op € 20.000,-- à € 25.000,--. Ten aanzien van de vordering van Vleeshandel Top Kip B.V. (hierna: Top Kip) heeft verweerder gesteld dat hij een betalingsregeling heeft getroffen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met [verzoekster] een betalingsregeling wil treffen waarbij hij € 500,-- per maand betaalt.
Verzoeksters hebben zich op het standpunt gesteld dat de betalingsbewijzen waar verweerder zich op beroept bij hen niet bekend zijn, althans dat deze betalingsbewijzen hoofdzakelijk zien op betalingen in de periode vóór 27 augustus 2016, terwijl de facturen van verzoeksters dateren van 27 augustus 2016 tot en met 21 april 2018. Verzoeksters hebben verklaard dat zij kunnen instemmen met een betalingsregeling waarbij € 2.000,-- ineens wordt betaald en vervolgens € 500,-- per maand. Verweerder heeft aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk is om € 2.000,-- ineens te betalen.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat sprake is van een vorderingsrecht van verzoeksters. Hoewel de hoogte van de vordering van [verzoekster] door verweerder wordt betwist, heeft hij erkend dat sprake is van een openstaand bedrag van circa € 20.000,--. De vorderingen van de overige twee verzoekers zijn door verweerder niet betwist. Dat verweerder, zoals door hem is gesteld, een betalingsregeling heeft getroffen met Top Kip doet niet af aan het feit dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank merkt op dat het in het licht van deze zitting op de weg van verweerder had gelegen om in elk geval deelbetalingen te verrichten op het gedeelte van vordering van [verzoekster] dat door verweerder niet wordt betwist.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoeksters en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [verweerder] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. F. Damsteegt-Molier, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. B.J. Nauta, advocaat te Barendrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020 te 10:00 uur. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.