ECLI:NL:RBROT:2020:3274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
12 april 2020
Zaaknummer
FT RK 20-130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsverzoek in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken door de Corona-crisis

Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak (FT RK 20-130) waarbij het verzoek tot faillietverklaring van een vereniging werd afgewezen. De rechtbank paste de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken (TARIC) toe, die is ingesteld vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.H.N. Vogelsang, had het faillissement aangevraagd op basis van een vordering van € 450.000, voortkomend uit een aannemingsovereenkomst. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. M. Hoogenboom, betwistte de vordering en stelde dat verzoekster zelf in verzuim was.

Tijdens de zitting op 31 maart 2020 werd zowel verzoekster als verweerster telefonisch gehoord. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat verweerster in een toestand verkeerde van niet kunnen betalen. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de vordering door verweerster niet zonder redelijke kans van slagen was en dat er geen summier bewijs was van de toestand van niet kunnen betalen. Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

De rechtbank veroordeelde verzoekster in de proceskosten, vastgesteld op € 543,00. De beschikking werd gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer] FT RK 20/130
BESCHIKKING op het verzoek van:
[naam vereniging]
gevestigd te [gemeente 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. J.H.N. Vogelsang,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerster]
gevestigd te [gemeente 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. M. Hoogenboom.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerster schriftelijke geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 31 maart 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Op 30 maart 2020 is zowel van verzoekster als van verweerster het voornoemde formulier ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Ter zitting van 31 maart 2020 is, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • namens verzoekster, mr. J.H.N. Vogelsang en mr. W.A.J. Stregels;
  • namens verweerster, mr. M. Hogenboom en [betrokkene] , bestuurder.
Bij e-mails van 2 en 6 april 2020 aan de rechtbank hebben respectievelijk verzoekster en verweerster nadere stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoekster als andere vorderingen onbetaald laat. De vordering van verzoekster bedraagt in hoofdsom € 450.000 (exclusief BTW en exclusief eventuele extra meerkosten wegens de verder inschakeling van derden ter uitvoering van het na ontbinding resterende of te herstellen werk, alsmede gemaakte en nog te maken advieskosten en kosten voor juridische bijstand) en komt voort uit gevorderde schadevergoeding vanwege structurele niet nakoming van verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Op 12 juni 2019 heeft verzoekster de overeenkomst buitengerechtelijk gedeeltelijk ontbonden. Na 1 juli 2019 heeft er nog een aantal besprekingen tussen partijen plaatsgevonden, maar het is niet gelukt om tot overeenstemming te komen. Verweerster weigert in te gaan op ieder voorstel en verweerster heeft altijd berust in de buitengerechtelijke gedeeltelijke ontbinding, zodat het nu gevoerde verweer als tardief kan worden beschouwd. De steunvorderingen bestaan uit schulden aan Kone B.V. ad € 11.557,49 en Bouwmeesters West B.V. ad € 27.437,36.
Verweerster heeft ter terechtzitting betwist dat er enig bedrag verschuldigd is. Het is, volgens verweerster, verzoekster die zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Verzoekster had de overeenkomst niet mogen ontbinden omdat zij zelf in verzuim is. Verweerster heeft niet berust in de ontbinding van de overeenkomst en de gevolgen daarvan. Daartoe wordt verwezen naar de door verweerster overgelegde producties: 14, 15 en 16. De wanbetaling van verzoekster heeft er ook toe geleid dat de door verzoekster genoemde steunvorderingen onbetaald worden gelaten. Volgens verweerster hoort dit geschil niet thuis op een faillissementszitting. Verweerster verzoekt het verzoek af te wijzen en verzoekster te veroordelen in de kosten.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6, lid 3 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van de vordering van verzoekster moeten blijken. Verweerster heeft de vordering van verzoekster gemotiveerd en gedocumenteerd betwist. Verzoekster is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze betwisting aanstonds verworpen dient te worden. Op basis van summierlijk onderzoek kan thans niet worden geconcludeerd dat het verweer van verweerster in een bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. Dit maakt dat de rechtbank thans niet kan uitgaan van een vorderingsrecht van verzoekster, zodat het verzoek reeds op die grond wordt afgewezen en verder onderzoek achterwege kan blijven.
De rechtbank ziet aanleiding verzoekster in de kosten te veroordelen. Hoewel in een verzoekschrift tot faillietverklaring vorderingen met hun waarde moeten worden vermeld, betreft een faillietverklaring een zaak van onbepaalde waarde. De proceskosten zullen dan ook worden vastgesteld op 1 punt maal tarief II in eerste aanleg = € 543,00 (overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoekster in de proceskosten, aan de zijde van verweerster bepaald op € 543,00.
Deze beschikking is op 9 april 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.