Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- namens verzoekster, mr. J.H.N. Vogelsang en mr. W.A.J. Stregels;
- namens verweerster, mr. M. Hogenboom en [betrokkene] , bestuurder.
Rechtbank Rotterdam
Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak (FT RK 20-130) waarbij het verzoek tot faillietverklaring van een vereniging werd afgewezen. De rechtbank paste de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken (TARIC) toe, die is ingesteld vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.H.N. Vogelsang, had het faillissement aangevraagd op basis van een vordering van € 450.000, voortkomend uit een aannemingsovereenkomst. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. M. Hoogenboom, betwistte de vordering en stelde dat verzoekster zelf in verzuim was.
Tijdens de zitting op 31 maart 2020 werd zowel verzoekster als verweerster telefonisch gehoord. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat verweerster in een toestand verkeerde van niet kunnen betalen. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de vordering door verweerster niet zonder redelijke kans van slagen was en dat er geen summier bewijs was van de toestand van niet kunnen betalen. Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.
De rechtbank veroordeelde verzoekster in de proceskosten, vastgesteld op € 543,00. De beschikking werd gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.