ECLI:NL:RBROT:2020:3273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
12 april 2020
Zaaknummer
FT EA 20-403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot faillietverklaring in het kader van de Corona-crisis

Op 26 maart 2020 heeft de aangever een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Dit verzoek werd behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (TARIC). De rechtbank heeft de aangever schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van het verzoek en hem de mogelijkheid geboden om zijn standpunt naar voren te brengen. De aangever is op 31 maart 2020 telefonisch gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever verkeert in een toestand van niet kunnen betalen, wat voldoet aan de eisen van de Faillissementswet voor een eigen aangifte tot faillietverklaring. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat er geen voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te dekken, laat staan dat er enige uitkering aan schuldeisers te verwachten valt. De aangever heeft eerder, in 2009 en 2012, faillietverklaringen gehad die zijn opgeheven wegens gebrek aan baten.

De rechtbank oordeelt dat het indienen van een eigen aangifte tot faillietverklaring in dit geval misbruik van recht oplevert. Er is een onevenredigheid tussen het belang van de aangever en het belang van een curator, die geconfronteerd zou worden met een faillissement zonder enige kans op baten. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen belangen van derden zijn die het faillissement rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Uitspraakdatum: 7 april 2020
Rekestnummer: [nummer] / FT EA 20/403
BESCHIKKING op het verzoek van:
[aangever],
wonende te [adres]
,
de aangever,
strekkende tot zijn (op eigen aangifte) faillietverklaring.

1.De procedure

Op 26 maart 2020 heeft de aangever ter griffie van de rechtbank een verzoek tot (op eigen aangifte) faillietverklaring ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrises (hierna: TARIC), aangever schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 31 maart 2020 onder toezending van een formulier waarop aangever zijn standpunt naar voren kon brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen. Op 27 maart 2020 is ter griffie van aangeefster voornoemd formulier ontvangen.
Op 31 maart 2020 is de aangever, conform TARIC, telefonisch gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat aangever verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In zoverre is voldaan aan de in de Faillissementswet gestelde eisen om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. Dat neemt evenwel niet weg dat het faillissement strekt tot vereffening van het vermogen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en dat daarom tevens van belang is of sprake is van vermogen.
Door aangever is niet aannemelijk gemaakt dat er voldoende baten aanwezig zijn of zullen zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden, laat staan dat enige uitkering aan schuldeisers valt te verwachten. Dit klemt temeer nu aangever reeds eerder, in 2009 en 2012, failliet is verklaard welke faillissementen respectievelijk in 2003 en 2018 zijn opgeheven wegens gebrek aan baten.
Er is derhalve naar verwachting geen te executeren vermogen. Aangever heeft ter zitting aangegeven dat er sprake zou zijn van een mogelijke bate vanwege een erfenis. Deze potentiële bate bestond evenwel ook al in de periode dat hij failliet was, welk faillissement in 2018 is opgeheven. Ten tijde van dat faillissement is het niet mogelijk gebleken deze potentiële bate te vereffenen. Ter zitting heeft aangever desgevraagd niet aan kunnen geven waarom de situatie nu anders zou zijn.
Het doen van een eigen aangifte tot faillietverklaring levert in dit geval misbruik van recht op. Er is immers sprake van een onevenredigheid tussen het gestelde belang bij de eigen aangifte van aangever enerzijds en het belang van een aan te stellen curator om verschoond te blijven van een faillissement waarin op voorhand vaststaat dat vrijwel alle kosten voor rekening van de curator zullen komen, anderzijds. Te verwachten is dat een curator vanwege een gebrek aan baten en de oplopende faillissementskosten het faillissement ex artikel 16 Faillissementswet zo snel mogelijk zal voordragen voor opheffing.
Dat dient geen doel. Daarbij is meegewogen dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van belangen van derden, zoals werknemers, die het uitspreken van het faillissement rechtvaardigen.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 7 april 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. [1]
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen

Voetnoten

1.