ECLI:NL:RBROT:2020:3252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
FT EA 20/209, FT EA 20/234 en FT EA 20/210
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek om moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in het kader van de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. el Ouath, een voorlopige voorziening heeft gevraagd op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster heeft op 10 en 17 februari 2020 twee verzoekschriften ingediend, waarin zij verzocht om een moratorium op de nakoming van haar verplichtingen jegens haar energieleveranciers, Evides en Essent, vanwege een dreigende afsluiting van water, gas en elektriciteit. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoekschriften aanvankelijk gepland op 9 maart 2020, maar deze is aangehouden vanwege de coronamaatregelen en heeft schriftelijk plaatsgevonden op 30 maart 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien de afsluiting van de leveringen aan verzoekster was aangekondigd. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die afhankelijk is van de levering van water en energie, afgewogen tegen de belangen van de schuldeisers, Evides en Essent. Gezien de huidige pandemie en de bijbehorende restricties, heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van verzoekster zwaarder weegt. De rechtbank heeft de verzoeken toegewezen en bepaald dat de levering van water, gas en elektriciteit niet mag worden opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster haar lopende verplichtingen tijdig nakomt. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De rechtbank heeft de voorzieningen onder voorwaarden toegewezen en benadrukt dat de beoogde beschermingsbewindvoerder en de maatschappelijk werkster betrokken zijn bij het proces om de financiële situatie van verzoekster te verbeteren. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in aanwezigheid van griffier B.G. van der Vlies.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: C/10/ [Nummer 1] / FT EA 20/209 - C/10/ [Nummer 2] / FT EA 20/234 -
C/10/ [Nummer 3] / FT EA 20/210
uitspraakdatum: 6 april 2020
Vonnis op de op 10 en 17 februari 2020 ingekomen verzoekschriften ex artikel 287b Fw van:
[verzoekster]
wonende te [adres 1]
,
gemachtigde: mr. B. el Ouath,
hierna te noemen: verzoekster,
tegen
EVIDES WATERBEDRIJF
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gemachtigde: Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders,
hierna te noemen: Evides
en
ESSENT N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: Essent.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 en 17 februari 2020, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), twee verzoekschriften ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de vonnissen van 11 en 18 februari 2020 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoekschriften bepaald op 9 maart 2020. Ter terechtzitting van 9 maart 2020 is verzoekster niet verschenen. De behandeling is aangehouden en zal worden voortgezet op 30 maart 2020. De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. De schriftelijke behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 30 maart 2020 met instemming van partijen.
De beoogd beschermingsbewindvoerder, [beschermingsbewindvoerder] , heeft op 8 maart 2020 aan de rechtbank een brief toegezonden.
Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders heeft namens Evides voorafgaand aan de schriftelijke behandeling per e-mail van 30 maart 2020 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De gemachtigde van verzoekster heeft per e-mail van 2 april 2020 een reactie op het verweerschrift van Evides aan de rechtbank toegezonden, alsmede een toelichting op het verzoek van [betrokkene] , maatschappelijk werkster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

De verzoeken strekken ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en Evides en Essent, te verbieden de nakoming van hun verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van water en gas en elektriciteit jegens verzoekster op te schorten.
De gemachtigde van verzoekster heeft in zijn e-mail van 2 april 2020 aangevoerd dat de nood bij verzoekster zo hoog was dat enkel het aanvragen van een voorlopige voorziening soelaas zou kunnen bieden. Daarnaast geeft de gemachtigde aan dat Evides heeft aangegeven open te staan voor een oplossing in der minne. Tevens zal de beoogd beschermingsbewindvoerder op korte termijn door de rechtbank worden benoemd. De beoogd beschermingsbewindvoerder zal zorgdragen voor de toekomstige betalingen. Tevens wordt verzoekster begeleid door een maatschappelijk werkster. Deze maatschappelijk werkster heeft in haar toelichting op de verzoeken aangevoerd dat zij al enkele maanden bezig is om de financiële situatie van verzoekster in kaart te brengen. Ook is zij bezig om het inkomen van verzoekster te verhogen.
De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft in zijn brief van 8 maart 2020 aangegeven dat alle vaste lasten betaald zouden zijn door familie en vrienden van verzoekster.

3.Het verweer

De gemachtigde van Evides heeft in haar verweerschrift gesteld dat Evides op 13 april 2018 een vonnis bij de rechtbank heeft behaald om, bij niet tijdige betaling door verzoekster, de watertoevoer af te sluiten dan wel te verzegelen. Op 9 juli 2018 heeft een derde namens verzoekster een betalingsregeling met Evides afgesproken. Verzoekster is deze regeling niet nagekomen. Evides heeft in 2019 nog drie keer de afsluiting van het drinkwater aan verzoekster aangezegd en hierop heeft verzoekster meermaals een betalingsregeling voorgesteld waarmee Evides telkens heeft ingestemd. Verzoekster is de betalingsregelingen niet nagekomen. Op 17 januari 2020 is opnieuw de afsluiting van water aangezegd. Evides heeft vervolgens niets meer van verzoekster dan wel haar advocaat of maatschappelijk werkster vernomen. De gemachtigde heeft gesteld dat Evides plots werd geconfronteerd met onderhavig verzoek om de waterafsluiting te voorkomen. Evides is te allen tijde bereid om mee te denken met verzoekster over het voorkomen van de waterafsluiting. De gemachtigde heeft aangegeven dat, indien zij deze stukken eerder had kunnen inzien, het geschil wellicht in der minne had kunnen worden geschikt.
Essent is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
4.
De beoordeling
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster kopieën van de aanzeggingen van Evides van 17 januari 2020 en Essent van 20 januari 2020 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat beëindiging van de levering van water (op 12 februari 2020) en gas en elektriciteit (op 21 februari 2020) aan haar woning is aangekondigd, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorzieningen dienen te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeisers, in dit geval Evides en Essent, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij niet verstoken wordt van de levering van water en gas en elektriciteit aan haar woning en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van Evides en Essent is erin gelegen dat zij voor de door hun geleverde diensten betaald krijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen (op korte termijn) kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft dankzij familie en vrienden de lopende termijnen voldaan (de betaalbewijzen zijn evenwel niet overgelegd) en de beoogd beschermingsbewindvoerder - die naar verwachting op korte termijn door de rechtbank zal worden benoemd - heeft aangegeven dat prioriteit zal worden gegeven aan het betalen van de lopende termijnen. Het beoogde schuldhulpverleningstraject moet nog worden opgestart. Gezien de totale schuldenlast van verzoekster acht de rechtbank de haalbaarheid van een minnelijke regeling reëel. Daarnaast wordt verzoekster begeleid door een maatschappelijk werkster. De maatschappelijk werkster heeft toegezegd ‘alles op alles te zullen zetten’ om het huidige inkomen van verzoekster te vergroten.
Gelet hierop zal de rechtbank het belang van verzoekster, mede ingegeven door de bijzondere omstandigheden vanwege de huidige pandemie en daarmee samenhangende restricties, thans zwaarder laten wegen dan het belang van Evides en Essent. De rechtbank merkt daarbij op dat verzoekster en haar beoogd beschermingsbewindvoerder haast moeten maken met het aanbieden van een minnelijke regeling. De rechtbank ziet, gelet op het gegeven dat verzoekster bij de eerdere behandeling van onderhavige voorzieningen niet is verschenen, wel aanleiding om de moratoria thans vanaf 9 maart 2020 uit te spreken.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van Evides en Essent in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorzieningen zullen onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt Evides en Essent om de levering van water en gas en elektriciteit aan het woonadres van verzoekster gelegen aan [adres 2] , op te schorten voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorzieningen gelden vanaf 9 maart 2020;
- bepaalt dat de genoemde voorzieningen gelden voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorzieningen slechts gelden zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen