ECLI:NL:RBROT:2020:3208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
8244261 CV EXPL 19-8293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Trivire en een gedaagde huurder. De eiseres, Stichting Trivire, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de gedaagde, als gevolg van een huurachterstand. De gedaagde huurder erkende een achterstand in de huurbetalingen, maar verweerde zich tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming op basis van persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling werd vastgesteld dat de huurachterstand was opgelopen tot € 3.848,45, waarvan een deel door de gedaagde was erkend. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde structureel in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vordering van de eiseres werd toegewezen, inclusief de betaling van achterstallige huur, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De gedaagde werd veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure aan de gedaagde opgelegd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8244261 CV / EXPL 19-8293
uitspraak: 26 maart 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van
de stichting
Stichting Trivire,
gevestigd te Dordrecht,
eisende partij,
gemachtigde: Th.J. Wouters, Gerechtsdeurwaarder en Incasso’s te Dordrecht,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
zelf procederend.

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 23 december 2019;
2. de mondelinge conclusie van antwoord van 30 januari 2020;
3. het tussenvonnis van 30 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
4. de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 11 maart 2020;
5. de overgelegde producties.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten

1.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2.
Gedaagde huurt van eiseres de woning aan het adres [adres] te Zwijndrecht tegen een huurprijs van laatstelijk € 609,23 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan. In de betaling van deze huurpenningen is een achterstand ontstaan.
1.3.
Eiseres heeft gedaagde gemaand tot voldoening van een betalingsachterstand.
2.
De vordering
2.1
Bij inleidende dagvaarding vordert eiseres dat gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 2.173,65, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.020,76 vanaf 17 december 2019 tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert eiseres ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en huur/schadevergoeding, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde een huurachterstand heeft laten ontstaan en aldus tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Naast de tot en met de december 2019 berekende huurachterstand van € 2.020,76 vordert eiseres een bedrag van € 147,08 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 5,81 aan wettelijke rente. Eiseres stelt dat de tekortkoming van gedaagde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Eiseres vordert daarbij tevens het overeengekomen huurbedrag per maand als huur/schadevergoeding vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van de ontbinding van de huurovereenkomst.
3.
Het verweer
3.1.
Gedaagde erkent een achterstand in de huurbetalingen te hebben laten ontstaan, maar met een beroep op zijn persoonlijke omstandigheden maakt gedaagde bezwaar tegen de medegevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

Beoordeling van het geschil

4. De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald om te bezien of een betalingsregeling tussen partijen tot de mogelijkheden behoort en om zo nodig partijen vragen te stellen. Omdat geen regeling tussen partijen tot stand is gekomen, zal de kantonrechter vonnis wijzen.
5. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres gesteld dat de tot en met de maand maart 2020 berekende huurachterstand € 3.848,45 bedraagt, verminderd met een bedrag van € 1.366,77 aan betalingen door gedaagde, welk bedrag gedaagde heeft erkend schuldig te zijn. De gevorderde huurachterstand zal daarom worden toegewezen.
6. De gevorderde rente zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen zoals opgenomen in het dictum.
7. Eiseres maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
8. De vordering zal derhalve worden toegewezen voor een totaalbedrag van € 2.634,57 bestaande uit achterstallige huurpenningen ad € 2.481,68 buitengerechtelijke kosten ad
€ 147,08 en wettelijke rente ad € 5,81.
9. De huurachterstand bedraagt meer dan vier maanden. Deze tekortkoming rechtvaardigt in beginsel de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst. Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt immers dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder worden ook omstandigheden gerekend die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (HR 22 augustus 1992, NJ 1992, 715, ECLI:NL:HR:1992:ZC0673). Van de zijde van gedaagde zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier voordoet. Onweersproken is dat de huurachterstand is ontstaan doordat gedaagde tijdelijk over onvoldoende financiële middelen beschikte om de huurtermijnen te betalen. Aangezien gedaagde ook de lopende huurtermijnen niet heeft betaald is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van een structurele wanprestatie van de zijde van gedaagde. Hieruit volgt dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De vordering tot ontbinding en ontruiming zal om die reden worden toegewezen. De gevorderde huur/schadevergoeding is toewijsbaar vanaf 1 april 2020. De termijn voor ontruiming zal in redelijkheid worden gesteld op 14 dagen na de betekening van het vonnis.
10. Gedaagde zal op de voet van artikel 237 Rv in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

3. De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan het adres [adres] te Zwijndrecht en veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege huurder daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van verhuurder te stellen;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 2.634,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 over het bedrag dat aan hoofdsom exclusief kosten telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 609,23 per maand met ingang van de maand april 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 499,00 aan griffierecht, € 101,05 aan dagvaardingskosten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde van eiseres;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.ir. A.J.E. Cartigny, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44221