ECLI:NL:RBROT:2020:3192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
8159890 / CV EXPL 19-48770
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na tekortkoming in uitvoering van werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser 1], h.o.d.n. [handelsnaam], en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [eiser 1] tot betaling van een openstaande factuur van € 1.566,67, die [gedaagde] niet heeft voldaan. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst voor het verrichten van werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] na schade veroorzaakt door de buurman. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser 1] de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, maar dat [gedaagde] ook niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden niet zijn verricht zoals overeengekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van [eiser 1] niet zodanig zijn dat [gedaagde] de overeenkomst kan ontbinden. De vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen, evenals de vordering van [eiser 1] voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 1.386,42 aan [eiser 1], vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8159890 / CV EXPL 19-48770
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: M. Hennen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 19 december 2019 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Op de mondelinge behandeling zijn verschenen de heer [eiser 1] in persoon en de heer [gedaagde] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Op of omstreeks 27 juli 2018 heeft de buurman van [gedaagde] zijn garage gesloopt. Doordat de buurman van [gedaagde] daarbij is vergeten om de muurankers los te halen, is hierdoor schade ontstaan aan de woning van [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiser 1] hierop verzocht om een offerte uit te brengen met betrekking tot de benodigde werkzaamheden om de schade te herstellen.
2.2
[eiser 1] heeft [gedaagde] vervolgens bij offerte van 30 september 2018 ten bedrage van € 2.200,00 exclusief btw de volgende werkzaamheden geoffreerd:
  • monteren en demonteren van een steiger;
  • herstellen van het metselwerk aan het voorpenant;
  • stucwerk vervangen voorpenant;
  • sauzen van de gehele voorgevel;
  • herstellen van het stucwerk boven de voormalige garage;
  • sauzen van de gehele zijgevel boven de voormalige garage.
2.3
[eiser 1] heeft bij factuur van 3 november 2018 een bedrag van € 839,58 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft die factuur op 14 november 2018 betaald.
2.4
Bij factuur van 1 juni 2019 heeft [eiser 1] een bedrag van € 1.566,67 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
2.5
Bij brief van 12 augustus 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiser 1] - voor zover van belang - het volgende bericht:

(…) Op 8 en 9 juli van dit jaar bent u tweemaal 2 ½ uur op locatie bij cliënt werkzaam geweest. Een steiger heeft u niet gebruikt terwijl u die wel heeft geoffreerd hetgeen dan ook een minderprijs behoort op te leveren. En als belangrijkste punt heeft te gelden, dat u uw werkzaamheden niet, c.q. niet op behoorlijke wijze heeft afgerond.
De beschadigingen aan de zijmuur, het metselwerk betreffende, zijn niet weggewerkt. Een gedeelte van de zijmuur is niet gestuukt, aan de voorkant is nog één scheur zichtbaar alsmede een zestal beschadigingen tussen de twee ramen. Hierbij geldt dat dat deel van het werk wat volgens u wel uitgevoerd zou zijn evenmin deugdelijk is geschied. U heeft een en ander niet structureel aangepakt en bent met betrekking tot een deel van de muur gewoon met cement of metselwortel over de structuur heengegaan, hetgeen geen gezicht is.
Ik verzoek en zo nodig sommeer u dan ook namens cliënt om binnen 8 dagen na heden de werkzaamheden alsnog op behoorlijke wijze af te ronden en voor zover u daartoe niet zult overgaan, constateer ik alsdan dat u toerekenbaar tekort zult zijn geschoten in de op u rustende verplichtingen uit hoofde van de reparatieovereenkomst, hetgeen betekent dat ik in rechte ontbinding van die overeenkomst zal vorderen en herstel van de werkzaamheden door een derde op uw kosten. (…)”.

3.Het geschil

in conventie

3.1
[eiser 1] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 1.566,67 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019, € 235,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en € 907,50 aan kosten voor juridische bijstand, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, de nakosten te verhogen met de wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft [eiser 1] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is ondanks gehoudenheid daartoe in gebreke gebleven met betaling van de onder rechtsoverweging 2.4 vermelde factuur. De door [eiser 1] verrichte werkzaamheden zijn naar behoren uitgevoerd. Aangezien [gedaagde] de vordering van [eiser 1] ook na aanmaning niet heeft betaald, is [gedaagde] verder een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser 1] . Daartoe heeft [gedaagde] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [eiser 1] heeft in strijd met de wet een offerte zonder btw uitgebracht, zodat [eiser 1] zich niet op zijn offerte kan beroepen. Bovendien hebben partijen afgesproken om de prijs van de door [eiser 1] te verrichten werkzaamheden te stellen op de schade-uitkering ten bedrage van € 2.098,95 die [gedaagde] van zijn schadeverzekeraar heeft ontvangen. [eiser 1] heeft verder geen steiger gebruikt toen hij de werkzaamheden kwam uitvoeren en daarnaast zijn de geoffreerde werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. De beschadigingen aan de zijmuur zijn niet weggewerkt, een gedeelte van de zijmuur is niet gestuukt, aan de voorzijde is nog een scheur zichtbaar, tussen de twee ramen zijn nog zes beschadigingen zichtbaar en de hemelwaterafvoer is ook niet gerepareerd. [eiser 1] heeft tot slot een gedeelte van de buitenmuur geschilderd zonder de ondergrond deugdelijk voor te bereiden, waardoor de daarop aangebrachte verf inmiddels afbladdert. [gedaagde] heeft [eiser 1] diverse malen verzocht om zijn werkzaamheden deugdelijk af te ronden, maar [eiser 1] was daar niet toe bereid. De tussen partijen gesloten overeenkomst moet dan ook worden ontbonden, met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten.
in reconventie
3.4
[eiser 2] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen aan hem te betalen € 4.557,03 aan hoofdsom, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.5
Aan die vordering heeft [eiser 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Door de ondeugdelijk verrichte werkzaamheden van [verweerder] was [eiser 2] genoodzaakt om herstelwerkzaamheden uit te voeren en de door [verweerder] te verrichten werkzaamheden alsnog uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben [eiser 2] € 637,03 aan materiaal, € 420,00 aan steigerhuur en € 3.500,00 aan eigen arbeid gekost. Het totaal van voornoemde kosten ad € 4.557,03 is schade voor [eiser 2] , die door [verweerder] aan [eiser 2] moet worden vergoed.
3.6
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser 2] . Daartoe heeft [verweerder] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De door [verweerder] verrichte werkzaamheden zijn deugdelijk uitgevoerd. [verweerder] heeft [eiser 2] ook meerdere malen verteld dat [verweerder] niet de gehele gevel gaat herstellen. Toen [verweerder] zijn werkzaamheden had afgerond, heeft [verweerder] dit aan [eiser 2] medegedeeld. [eiser 2] heeft toen niet aangegeven dat de werkzaamheden niet goed waren verricht. Een medewerker van de schadeverzekeraar van [eiser 2] , de heer [naam] (hierna: [naam] ), heeft de door [verweerder] verrichte werkzaamheden ook goedgekeurd. De vordering van [eiser 2] moet dan ook worden afgewezen, met veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie worden beide vorderingen gezamenlijk beoordeeld.
4.2
Het verweer van [gedaagde] dat het offreren van een prijs waarbij de btw niet is inbegrepen ertoe moet leiden dat [eiser 1] zich niet op zijn offerte kan beroepen, wordt verworpen. [gedaagde] beroept zich kennelijk op nietigheid van de overeenkomst wegens strijd met de wet. Dit verweer kan niet slagen. Op grond van artikel 38 Wet op de Omzetbelasting is het de ondernemer verboden aan consumenten goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in die prijzen zou zijn inbegrepen. Indien het feit dat [eiser 1] in zijn aanbod aan [gedaagde] als consument een prijs noemt exclusief btw, strijd zou opleveren met voornoemde wetsbepaling, kan dit niet leiden tot nietigheid van de overeenkomst. Deze wetsbepaling heeft immers niet de strekking de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten en kan dan ook niet afdoen aan de geldigheid van de tussen partijen gesloten overeenkomst op grond van artikel 3:40 lid 3 BW.
4.3
Tussen partijen is in geschil de vraag of [eiser 1] de overeengekomen werkzaamheden deugdelijk heeft verricht en, zo niet, of [eiser 1] gehouden is om de door [gedaagde] gestelde schade te vergoeden.
4.4
Vooropgesteld wordt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend (artikel 6:74 lid 1 BW). Voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is, vindt het voorgaande slechts toepassing als de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:74 lid 2 BW). Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. Verzuim kan onder bepaalde omstandigheden ook intreden zonder ingebrekestelling (artikel 6:83 BW).
4.5
Van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:83 BW is geen sprake, zodat het verzuim van [eiser 1] pas intreedt na ingebrekestelling. De brief van 12 augustus 2019, zoals vermeld onder rechtsoverweging 2.5, kwalificeert als een dergelijke ingebrekestelling. De kantonrechter stelt vast dat de gemachtigde van [gedaagde] in die ingebrekestelling de volgende gebreken heeft gesteld:
  • de geoffreerde steiger is niet gebruikt;
  • de beschadigingen aan de zijmuur, het metselwerk betreffende, zijn niet weggewerkt;
  • een gedeelte van de zijmuur is niet gestuukt;
  • aan de voorkant zijn nog één scheur en een zestal beschadigingen zichtbaar;
  • een gedeelte van het werk van [eiser 1] is niet structureel aangepakt;
  • met betrekking tot een deel van de muur is [eiser 1] met cement of metselwortel over de structuur heengegaan, hetgeen geen gezicht is.
4.6
Aangezien [eiser 1] enkel voor deze punten in gebreke is gesteld, is hij ten aanzien van de andere door [gedaagde] gestelde tekortkomingen niet in verzuim. Voor zover het verweer van [gedaagde] ziet op het niet herstellen van de hemelwaterafvoer en op het schilderen van een gedeelte van de buitenmuur zonder de ondergrond deugdelijk voor te bereiden, wordt het reeds daarom verworpen. Voor zover het laatstgenoemde gebrek al geschaard kan worden onder het niet structureel aanpakken van een gedeelte van het werk van [eiser 1] , heeft [gedaagde] dit onvoldoende specifiek in zijn ingebrekestelling vermeld.
4.7
Uit de offerte van [eiser 1] blijkt dat hij het stucwerk aan de zijgevel (boven de voormalige garage) zou herstellen. Uit de offerte blijkt echter niet dat [eiser 1] de gehele zijgevel moest stuken. Gelet hierop, en omdat [eiser 1] heeft betwist dat deze werkzaamheden desondanks deel uitmaakten van de overeenkomst, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan en heeft ook niet gesteld dat [eiser 1] het herstellen van het stucwerk aan de zijgevel (boven de voormalige garage) niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s kan voorts niet worden opgemaakt dat [eiser 1] de beschadigingen in het metselwerk niet heeft weggewerkt, terwijl [eiser 1] ook dit gemotiveerd heeft betwist. Uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s blijkt juist dat [eiser 1] , specifiek met betrekking tot een viertal scheuren rondom het raam in de zijmuur, de beschadigingen wel heeft weggewerkt. De overgelegde foto’s geven geen blijk van andere beschadigingen aan de zijmuur die [eiser 1] had moeten wegwerken en [gedaagde] heeft dit ook niet nader toegelicht.
4.8
Met betrekking tot de door [gedaagde] gestelde scheur en beschadigingen in de voorgevel wordt overwogen dat de door [gedaagde] overgelegde foto’s geen eenduidig beeld van deze gestelde gebreken in het werk van [eiser 1] tonen. Op één van de foto’s (pagina 10 van productie 1 bij de conclusie van antwoord) lijken de zes beschadigingen verder van elkaar af te zitten dan op twee andere foto’s (pagina 23 van productie 1 bij de conclusie van antwoord). Bovendien lijken de zes beschadigingen op de foto’s op pagina 23 in twee rijen recht onder elkaar te zitten, terwijl diezelfde beschadigingen op de foto op pagina 10 niet recht onder elkaar lijken te zitten. Daarnaast lijkt de scheur op de foto op pagina 10 met pen te zijn overgetrokken, zodat niet duidelijk is of zich op die plaats inderdaad een scheur bevindt. Al met al heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter - gelet op de door [gedaagde] overgelegde foto’s die geen eenduidig beeld van de scheur en de beschadigingen tonen en de gemotiveerde betwisting van [eiser 1] - onvoldoende gemotiveerd dat [eiser 1] heeft verzuimd een scheur en een zestal beschadigingen aan de voorzijde te verhelpen.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die [gedaagde] de bevoegdheid geeft om die overeenkomst te ontbinden. De door [gedaagde] gevorderde ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt dan ook afgewezen.
4.1
[eiser 1] heeft gemotiveerd betwist dat partijen zijn overeengekomen dat de prijs voor de geoffreerde werkzaamheden werd afgemaakt op € 2.098,95, welk bedrag [gedaagde] aan schade-uitkering zou hebben ontvangen. Gelet op die gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer nader (met stukken) te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. In rechte wordt dan ook uitgegaan van de juistheid van het door [eiser 1] geoffreerde bedrag van € 2.200,00 exclusief btw.
4.11
In de offerte is onder de te verrichten werkzaamheden het monteren en demonteren van een steiger vermeld. Voor deze (en de andere) werkzaamheden is geen afzonderlijk bedrag vermeld, maar de kosten daarvan zijn kennelijk wel in de offerte meegenomen. Die kosten dienen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in mindering te worden gebracht op het door [gedaagde] te betalen bedrag en worden door de kantonrechter begroot op € 100,00 exclusief btw.
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in conventie een bedrag van € 1.386,42 inclusief btw aan hoofdsom toewijsbaar is. Dat bedrag is samengesteld uit het geoffreerde bedrag van € 2.200,00 exclusief btw (zijnde € 2.332,00 inclusief btw) minus € 106,00 inclusief btw voor de niet-gebruikte steiger minus € 839,58 inclusief btw ter zake van de al door [gedaagde] aan [eiser 1] betaalde factuur van 3 november 2018. De kantonrechter gaat uit van een btw-tarief van 6%, aangezien [eiser 1] in zijn facturen van twee verschillende btw-tarieven uitgaat en de kantonrechter in dat geval - zonder nadere toelichting van [eiser 1] op dit punt - uitgaat van het voor [gedaagde] meest gunstige btw-tarief. Het meer aan hoofdsom gevorderde in conventie wordt afgewezen. Aangezien in rechtsoverwegingen 4.6 tot en met 4.8 is geoordeeld dat [eiser 1] niet tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en het niet gebruiken van een steiger door [eiser 1] geen schade voor [gedaagde] heeft veroorzaakt, wordt de vordering in reconventie ook afgewezen.
4.13
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de in conventie gevorderde wettelijke rente, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf 15 juni 2019.
4.14
[eiser 1] maakt in conventie aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat in de verplichte aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid BW de hoogte van de verschuldigde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet correct is aangezegd. In die aanmaning is immers geen concreet bedrag aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vermeld. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.15
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiser 1] in conventie en in reconventie, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 316,14 aan verschotten (bestaande uit € 231,00 aan griffierecht en € 85,14 aan explootkosten) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser 1] (bestaande uit 2 punten à € 180,00). Voor de mondelinge behandeling wordt geen salarispunt toegekend, omdat [eiser 1] daar zonder zijn gemachtigde is verschenen. De door [eiser 1] afzonderlijk gevorderde kosten voor juridische bijstand van € 907,50 vallen onder voornoemde forfaitaire proceskostenveroordeling en komen niet voor afzonderlijke toewijzing in aanmerking. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten is ook toewijsbaar.
4.16
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.386,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
in reconventie
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] begroot op:
  • € 316,14 aan verschotten;
  • € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 90,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
38671