ECLI:NL:RBROT:2020:3185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
7953132 / CV EXPL 19-33297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de vereniging Bouwvereniging Onze Woning en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres, Onze Woning, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wegens een gestelde huurachterstand van € 562,54, berekend tot en met juli 2019. De gedaagde betwistte de huurachterstand en voerde aan dat alle huurpenningen volledig waren betaald, onderbouwd met betalingsbewijzen.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en antwoorden van de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een huurprijs van € 584,28 per maand verschuldigd was en dat er in een eerdere procedure al sprake was van huurachterstand. De kantonrechter heeft de vordering van Onze Woning beoordeeld en geconcludeerd dat de door de gedaagde overgelegde betalingsbewijzen niet in het overzicht van Onze Woning stonden vermeld. Hierdoor werd vastgesteld dat er geen huurachterstand was.

De kantonrechter heeft de vordering van Onze Woning afgewezen en de eiseres veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op nihil zijn begroot omdat de gedaagde in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in huurgeschillen en de rol van betalingsbewijzen in de beoordeling van huurachterstanden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7953132 / CV EXPL 19-33297
uitspraak: 27 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
Bouwvereniging Onze Woning,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Onze Woning’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 30 juli 2019, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het aanvullend antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek, met een productie;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolbeslissing van 6 december 2019;
  • de akte van 29 januari 2020 aan de zijde van Onze Woning, met een productie;
  • de brief van 25 februari 2020 aan de zijde van [gedaagde] , met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Onze Woning de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde) tegen betaling van een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van (laatstelijk) € 584,28.

3..Het geschil

3.1
Onze Woning heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en
[gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Onze Woning van de door Onze Woning genoemde bedragen, waarin begrepen € 562,54 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2019.
3.2
Aan haar vordering heeft Onze Woning - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen ingevolge voornoemde huurovereenkomst verschuldigd is geworden. Het betreft een bedrag van € 562,54 aan huurachterstand berekend tot en met de maand juli 2019. Naast dat bedrag vordert Onze Woning een bedrag van € 584,28 met ingang van de maand augustus 2019 voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde nog blijft gebruiken. Aangezien [gedaagde] blijkens een proces-verbaal van 9 februari 2017 in een eerdere procedure al door Onze Woning is gedagvaard wegens een huurachterstand is sprake van herhaalde wanprestatie, hetgeen moet leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van Onze Woning. Daartoe heeft [gedaagde] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat alle door [gedaagde] aan Onze Woning verschuldigde huurpenningen volledig zijn betaald, zodat thans geen sprake is van enige huurachterstand.

4..De beoordeling

4.1
Op de rolzitting van 26 februari 2020 mocht [gedaagde] zich uitlaten over de door de door Onze Woning genomen akte zonder daarbij zelf nieuwe producties of bijlagen over te leggen. Bij de door [gedaagde] ingediende brief van 25 februari 2020 heeft [gedaagde] echter ook twee producties gevoegd. Die producties zullen buiten beschouwing worden gelaten.
4.2
Ter beoordeling ligt de vraag of [gedaagde] een huurachterstand heeft bij Onze Woning en, zo dat het geval is, of de omvang van die huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.3
Bij dagvaarding heeft Onze Woning gesteld dat sprake is van een huurachterstand van
€ 562,54 berekend tot en met de maand juli 2019. In reactie daarop heeft [gedaagde] aangevoerd dat geen sprake is van enige huurachterstand, ter onderbouwing waarvan zij diverse betalingsbewijzen heeft overgelegd. De kantonrechter heeft vervolgens geconstateerd dat twee van de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen - van een betaling van 21 december 2017 ten bedrage van € 562,04 en een betaling van 23 mei 2019 ten bedrage van € 573,03 - niet op het overzicht dat Onze Woning bij dagvaarding heeft overgelegd staan vermeld, zodat Onze Woning bij rolbeslissing van 6 december 2019 in de gelegenheid is gesteld om inzichtelijk te maken hoe zij deze betalingen heeft verwerkt.
4.4
Bij haar op 29 januari 2020 genomen akte heeft Onze Woning een overzicht van de door haar geboekte betalingen overgelegd en heeft Onze Woning aangevoerd dat op dit moment sprake is van een huurachterstand van € 351,29. Geconstateerd wordt dat voornoemde betalingen van 21 december 2017 en 23 mei 2019 niet in dat overzicht staan vermeld. Aangezien Onze Woning niet heeft betwist dat die betalingen door [gedaagde] zijn verricht, wordt er in rechte vanuit gegaan dat deze betalingen ten bedrage van in totaal € 1.135,07 nog in mindering strekken van de door Onze Woning gestelde huurachterstand van laatstelijk € 351,29. Dit betekent dat er geen sprake is van huurachterstand.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door Onze Woning gevorderde hoofdsom wordt afgewezen. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot.
4.6
Onze Woning wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Die proceskosten worden begroot op nihil, omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Onze Woning in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
38671