Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 30 juli 2019, met producties;
- de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
- het aanvullend antwoord van [gedaagde] , met producties;
- de conclusie van repliek, met een productie;
- de conclusie van dupliek;
- de rolbeslissing van 6 december 2019;
- de akte van 29 januari 2020 aan de zijde van Onze Woning, met een productie;
- de brief van 25 februari 2020 aan de zijde van [gedaagde] , met producties.
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
[gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Onze Woning van de door Onze Woning genoemde bedragen, waarin begrepen € 562,54 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2019.
4..De beoordeling
€ 562,54 berekend tot en met de maand juli 2019. In reactie daarop heeft [gedaagde] aangevoerd dat geen sprake is van enige huurachterstand, ter onderbouwing waarvan zij diverse betalingsbewijzen heeft overgelegd. De kantonrechter heeft vervolgens geconstateerd dat twee van de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen - van een betaling van 21 december 2017 ten bedrage van € 562,04 en een betaling van 23 mei 2019 ten bedrage van € 573,03 - niet op het overzicht dat Onze Woning bij dagvaarding heeft overgelegd staan vermeld, zodat Onze Woning bij rolbeslissing van 6 december 2019 in de gelegenheid is gesteld om inzichtelijk te maken hoe zij deze betalingen heeft verwerkt.