ECLI:NL:RBROT:2020:3180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
20.288 en 20.289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in het kader van een huurkwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b Faillissementswet (Fw) van een verzoekster die onder beschermingsbewind staat. De verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 15 november 2019 tot ontruiming van haar huurwoning ten uitvoer zou leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomen uit arbeid heeft en dat haar financiële situatie stabiel is. De huurtermijnen voor de maanden februari en maart 2020 zijn tijdig en volledig voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien de verweerster had aangekondigd de woning te ontruimen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid voor verzoekster om een nieuw verzoek in te dienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 6 april 2020
Vonnis op het op 28 februari 2020 ingekomen verzoekschrift ex artikel 287b Fw van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar,
hierna te noemen: verzoekster,
tegen
STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gemachtigde: GGN Mastering Credit te Rotterdam,
hierna te noemen: verweerster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 28 februari 2020, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van 28 februari 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 30 maart 2020. De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden De schriftelijke behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 maart 2020 met instemming van partijen.
Verweerster heeft voorafgaand aan de schriftelijke behandeling per e-mail van 27 maart 2020 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De gemachtigde van verzoekster heeft per faxbericht van 30 maart 2020 een toelichting op onderhavig verzoek aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
De gemachtigde van verzoekster heeft in zijn faxbericht van 30 maart 2020 gesteld dat, middels het overleggen van bankafschriften, de lopende huurtermijnen voor de maanden februari en maart 2020 tijdig en volledig zijn voldaan. Daarnaast wordt het salaris van verzoekster vanaf maart 2020 door haar werkgever op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder gestort.

3.Het verweer

De gemachtigde van verweerster heeft in haar verweerschrift gesteld dat de huurachterstand ten tijde van het ontruimingsvonnis € 4.517,64 bedroeg. Inmiddels is de huurachterstand, berekend tot en met maart 2020, toegenomen tot een bedrag van € 5.089,58. Daarnaast geeft de gemachtigde aan dat de beschermingsbewindvoerder niet heeft gereageerd op de aan hem verzonden e-mail met de vraag of er sprake is van inkomen bij verzoekster. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat onderhavig verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 januari 2020 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 maart 2020 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 november 2019 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft de lopende huurtermijnen over de maanden februari en maart 2020 tijdig en volledig voldaan. Daarnaast staat verzoekster sinds 31 januari 2020 onder beschermingsbewind. Tevens is de financiële situatie van verzoekster stabiel en beschikt zij over voldoende inkomen uit arbeid om de lopende huurtermijnen te kunnen blijven voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 november 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen