Op 11 maart 2020 heeft de Meervoudige kamer voor wrakingszaken van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 3 maart 2020 en was gebaseerd op de beslissing die de rechter op 11 december 2019 had genomen in haar functie als voorzitter van de Klachtencommissie Raad van Discipline in het ressort Den Haag. De verzoeker had een klacht ingediend bij deze commissie, en zijn wrakingsverzoek was ook gebaseerd op beschuldigingen van verstrengeling van de rechter met de CTIVD en andere ongepaste activiteiten.
De wrakingskamer heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek, omdat het niet was gedaan met betrekking tot een concrete zaak die bij de rechtbank Rotterdam werd behandeld. De wrakingskamer heeft de verzoeker erop gewezen dat de wraking alleen kan worden ingediend tegen een rechter die een zaak behandelt. Aangezien er geen andere rechter bevoegd was om het verzoek te behandelen, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij en is uitgesproken ter openbare zitting.
De rechtbank benadrukte dat de procedure voor wraking bedoeld is om de onpartijdigheid van rechters te waarborgen, maar dat deze procedure niet kan worden toegepast op basis van nevenactiviteiten van een rechter die niet direct verband houden met een lopende zaak.