ECLI:NL:RBROT:2020:3158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
592520 / HA RK 20-216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de wrakingskamer in een wrakingsverzoek tegen een rechter op basis van nevenactiviteiten

Op 11 maart 2020 heeft de Meervoudige kamer voor wrakingszaken van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 3 maart 2020 en was gebaseerd op de beslissing die de rechter op 11 december 2019 had genomen in haar functie als voorzitter van de Klachtencommissie Raad van Discipline in het ressort Den Haag. De verzoeker had een klacht ingediend bij deze commissie, en zijn wrakingsverzoek was ook gebaseerd op beschuldigingen van verstrengeling van de rechter met de CTIVD en andere ongepaste activiteiten.

De wrakingskamer heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek, omdat het niet was gedaan met betrekking tot een concrete zaak die bij de rechtbank Rotterdam werd behandeld. De wrakingskamer heeft de verzoeker erop gewezen dat de wraking alleen kan worden ingediend tegen een rechter die een zaak behandelt. Aangezien er geen andere rechter bevoegd was om het verzoek te behandelen, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij en is uitgesproken ter openbare zitting.

De rechtbank benadrukte dat de procedure voor wraking bedoeld is om de onpartijdigheid van rechters te waarborgen, maar dat deze procedure niet kan worden toegepast op basis van nevenactiviteiten van een rechter die niet direct verband houden met een lopende zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 592520 / HA RK 20-216
Beslissing van 11 maart 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kabinet RC (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 3 maart 2020 te 10.54 uur is ter griffie ingekomen een e-mailbericht met bijlagen van verzoeker, waarin hij wraking van de rechter verzoekt.
Behalve van het hiervoor genoemde bericht heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de e-mailberichten van verzoeker, gedateerd 3 maart 2020 te 11.09 uur (met bijlage), te 14.39 uur (met bijlagen), te 15.14 uur en te 15.19 uur.

2.De bevoegdheid van de wrakingskamer

2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van de betreffende bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Als dat gebeurt, wordt de behandeling van de zaak geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer van het gerecht alwaar de rechter werkzaam is.
2.2
Uit de hiervoor onder 1.1. genoemde berichten van verzoeker en de daarbij overgelegde stukken blijkt, dat het wrakingsverzoek in de eerste plaats is gebaseerd op de beslissing die de rechter op 11 december 2019 heeft genomen in haar functie van voorzitter van de Klachtencommissie Raad van Discipline in het ressort Den Haag ten aanzien van een klacht, die door verzoeker was ingediend bij die commissie. De Raden van Discipline hebben een eigen wrakingsregeling en wrakingprotocol.
Daarnaast is het wrakingsverzoek gebaseerd op het standpunt van verzoeker dat de rechter “verstrengeld is met de CTIVD en louche zaakjes doet voor [naam] ”.
2.3
Verzoeker is door de griffier van de wrakingskamer bij e-mailbericht van 3 maart 2020 gewezen op de eerstgenoemde omstandigheid en hem is meegedeeld dat de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam in die situatie niet bevoegd is over het wrakingsverzoek te oordelen. Hierop liet verzoeker per e-mailbericht van diezelfde dag weten zijn verzoek toch behandeld te willen zien door de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam.
2.4
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam niet bevoegd kennis te nemen van het wrakingsverzoek, omdat het verzoek niet is gedaan met betrekking tot een zaak van verzoeker die bij dit gerecht wordt behandeld. Nu niet een andere gewone rechter bevoegd is van het wrakingsverzoek kennis te nemen, kan van verwijzing van het verzoek naar een andere rechter geen sprake zijn. Voor zover het standpunt van verzoeker betrekking heeft op de nevenactiviteiten van de rechter is hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek omdat het middel van wraking alleen openstaat tegen een rechter die een (concrete) zaak behandelt.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek van verzoeker tot wraking van mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, althans
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. A. Buizer en
mr. K.A. Baggerman, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare zitting van
11 maart 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. C.H. van Breevoort-de Bruin