ECLI:NL:RBROT:2020:3144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8320040 VV EXPL 20-60
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning op basis van een huur/zorgovereenkomst met een onderbewindgestelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam (SWR) en Organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland B.V. (OBIN q.q.), die optreedt als bewindvoerder over de goederen van een onderbewindgestelde persoon. SWR heeft OBIN q.q. in kort geding verzocht om de woning van de onderbewindgestelde te ontruimen, omdat deze zich niet begeleidbaar heeft opgesteld en de zorgovereenkomst niet is nagekomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 maart 2020, waarbij SWR vertegenwoordigd was door een gemachtigde, terwijl OBIN q.q. niet is verschenen.

SWR heeft in haar vordering onder andere gesteld dat er een huur/zorgovereenkomst was gesloten met de onderbewindgestelde, die verplicht was om de woning te gebruiken voor woonbegeleiding. Ondanks herhaalde waarschuwingen heeft de onderbewindgestelde zich niet gehouden aan de afspraken, wat heeft geleid tot een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat SWR een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de woning, aangezien zij sociale huurwoningen verhuurt en de woning beschikbaar moet zijn voor iemand die wel de aangeboden zorg accepteert.

De kantonrechter heeft de vordering van SWR toegewezen en OBIN q.q. veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is OBIN q.q. veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten aan SWR. De proceskosten zijn eveneens voor OBIN q.q. gekomen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8320040 VV EXPL 20-60
uitspraak: 17 maart 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2020,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland B.V.
handelend onder de naam OBIN, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam persoon],
gevestigd te Culemborg,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als SWR respectievelijk OBIN q.q. respectievelijk [naam persoon] .

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding, met producties;
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Namens SWR is verschenen [naam vertegenwoordiger] , bijgestaan door de gemachtigde van SWR. OBIN q.q. is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vordering

2.1
SWR heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, OBIN q.q. te veroordelen de woning aan de [adres] te Rotterdam te ontruimen en aan SWR te betalen € 37,12 aan huurachterstand tot en met januari 2020, alsmede € 592,65 per maand vanaf 6 januari 2020 tot aan de maand van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente over de vervallen huur termijn van iedere maandtermijn tot de dag der voldoening, alsmede € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede de proceskosten en de nakosten.
2.2
Aan de vordering heeft SWR – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd:
2.2.1
Met [naam persoon] is een gemengde huurzorgovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam. Op grond van deze overeenkomst is [naam persoon] verplicht de woning daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken als woonruimte voor woonbegeleiding door de zorginstelling en zich open te stellen voor woonbegeleiding door de zorginstelling, alsmede woonbegeleiders en behandelaars toe te laten tot de woning.
Het gehuurde is met voorrang aan [naam persoon] ter beschikking gesteld ten behoeve van de aan hem te verlenen zorg en woonbegeleiding.
2.2.2
[naam persoon] heeft zich echter vanaf het begin niet begeleidbaar opgesteld. [naam persoon] is er diverse malen op gewezen dat als hij niet meewerkte de zorg zou worden beëindigd.
Bij brief van 19 november 2019 heeft SWR [naam persoon] aangeschreven dat hij zich niet heeft gehouden aan de met hem gemaakte afspraken met betrekking tot de woonbegeleiding en dat de zorginstelling de begeleiding gaat beëindigen. In die brief is [naam persoon] verzocht de huurovereenkomst op te zeggen en de woning te verlaten. [naam persoon] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.2.3
OBIN q.q. heeft voorts, ondanks dat zij daarop is gewezen, de huurverhoging per1 juli 2019 niet voldaan, zodat tot en met 6 januari 2020 een huurachterstand is ontstaan van € 36,12.
2.2.4
SWR heeft bij brief van 20 december 2019 de huurovereenkomst, nu deze niet behoorlijk door [naam persoon] was nagekomen, ontbonden tegen 6 januari 2020 en [naam persoon] verzocht hieraan zijn medewerking te verlenen door ondertekening en retournering van de akkoordverklaring en de woning te ontruimen en te verlaten. [naam persoon] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.2.5
Nu in de overeenkomst het zorgelement het woonelement overheerst, komt [naam persoon] geen huurbescherming toe en heeft SWR de overeenkomst op goede grond buitengerechtelijk kunnen ontbinden.
2.2.6
SWR heeft de vordering uit handen gegeven aan haar advocaat. Deze heeft buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. SWR heeft daardoor schade geleden ter zake van buitengerechtelijke kosten.
2.2.7
SWR heeft een spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming. Zij verhuurt overwegend sociale huurwoningen, waarvoor wachtlijsten gelden. Een klein gedeelte van haar woningbestand is gereserveerd voor bijzondere doelgroepen. SWR dient de woning ter beschikking te stellen aan iemand die wel de aangeboden zorg accepteert.

3..De beoordeling

3.1.
Nu ten aanzien van OBIN q.q. de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, wordt tegen haar verstek verleend.
3.2
Voldoende is gebleken dat SWR een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat SWR in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
3.3.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van SWR in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.4
De vorderingen komen de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. De vorderingen worden dan ook toegewezen voor zover hierna niet anders blijkt.
3.5
De ontruimingstermijn zal in redelijkheid worden vastgesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.6
SWR maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten het gevorderde bedrag van € 462,50 toewijsbaar. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door SWR zijn betaald aan de gemachtigde.
3.7
OBIN q.q. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

4..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt OBIN q.q. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van SWR te stellen;
veroordeelt OBIN q.q. om aan SWR te betalen € 37,12 aan huurachterstand tot en met 6 januari 2020 en € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf de respectieve vervaldata tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt OBIN q.q. om aan SWR eiseres te betalen € 592,65 per maand vanaf 6 januari 2020 tot aan de maand waarop de woning is ontruimd, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vervaldatum van iedere maand tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt OBIN q.q. in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SWR begroot op € 454,47 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
€ 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898