ECLI:NL:RBROT:2020:3132

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
6833260 CV EXPL 18-13908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over facturen en werkzaamheden tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever over de omvang van de facturen met betrekking tot verrichte werkzaamheden. De aannemer, handelend onder de naam van zijn handelsbedrijf, heeft werkzaamheden uitgevoerd en vordert betaling voor de geleverde diensten en materialen. De opdrachtgever betwist de hoogte van de facturen en de geleverde werkzaamheden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 april 2018, waarna meerdere tussenvonnissen zijn gewezen, waaronder op 5 oktober 2018, 14 december 2018 en 10 mei 2019, waarin de kantonrechter bewijsopdrachten heeft gegeven en deskundigen heeft benoemd om de redelijkheid van de in rekening gebrachte uren en materialen te beoordelen.

De deskundige heeft in zijn rapport van 13 september 2019 geconstateerd dat de in rekening gebrachte uren bovenmatig waren en heeft een redelijke tijdsbesteding vastgesteld. De kantonrechter heeft de deskundige gevolgd in zijn bevindingen en heeft de vordering van de aannemer gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opdrachtgever een bedrag van € 6.213,97 aan de aannemer moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de opdrachtgever is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6833260 CV EXPL 18-13908
uitspraak: 27 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en gevestigd te [plaats] ,
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 6 april 2018,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Bot, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’.
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar en volhard bij de inhoud van de eerder uitgesproken vonnissen.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar de op 5 oktober 2018, 14 december 2018 en 10 mei 2019 gewezen tussenvonnissen en de daaraan ten grondslag liggende processtukken. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- het ter rolle van 23 oktober 2019 ingediende desdundigenbericht;
- de schriftelijke reactie op dit bericht aan de zijde van [eiser] ;
- de schriftelijke reactie op dit bericht aan de zijde van [gedaagde 1] .
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De eerdere beslissingen

2.1
Kort samengevat is bij vonnis van 5 oktober 2018 het volgende beslist.
De vordering ter zake van factuur V17-106 van € 1.815,00 is afgewezen.
Ten aanzien van de facturen V17-105 en V17-107 zijn de post ”auto- en parkeerkosten” van € 100,00, respectievelijk € 50,00, alsmede de in rekening gebrachte BTW over deze bedragen afgewezen.
Ten aanzien van factuur V17-108 is overwogen dat de post vloerverwarmingsslang van € 949,85 ten onrechte een bedrag ad € 164,85 ter zake van BTW in rekening is gebracht.
Voorts is [eiser] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren dat de door hem in rekening gebrachte manuren daadwerkelijk aan de door hem omschreven werkzaamheden zijn besteed en dat de door hem in rekening gebrachte materialen daadwerkelijk zijn gebruikt, waarbij hij gespecificeerd dient toe te lichten of hij over de (inkoop)prijzen met of zonder opslag overleg heeft gevoerd met [gedaagde 1] en of [gedaagde 1] hiermee heeft ingestemd.
De door [gedaagde 1] in reconventie ingestelde vordering is afgewezen.
2.2
Naar aanleiding van deze bewijsopdracht heeft [eiser] gesteld dat hij geen andere stukken ter onderbouwing van zijn vordering kan overleggen dan de stukken die al door hem zijn overgelegd. Hij stelt dat uit die stukken volgt dat door [gedaagde 1] noch de gewerkte uren noch de geleverde materialen volledig wordt betwist, als ook dat hij ter nadere onderbouwing van zijn vordering een onafhankelijke derde partij wenst in te schakelen, die in staat is ten aanzien van de gewerkte manuren en de geleverde materialen een redelijke hoeveelheid en prijs te berekenen.
2.3
In dit kader is bij het vonnis van 10 mei 2019 Ing. G. Taal NIVRE-re te Rotterdam benoemd als deskundige.
Aan hem zijn de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd.
Wat is een gebruikelijk uurtarief voor de werkzaamheden zoals die door [eiser] zijn omschreven in de facturen V17-095, V17-096 en V17-105?
(“Uitgevoerd: – slopen bestaande installatie – omleggen waterleiding – voorbereiden kruipruimte – sparingen boren”)
Wat is een gebruikelijk uurtarief voor de werkzaamheden zoals die door [eiser] zijn omschreven in factuur V17-107?
(“Uitgevoerd: – aanleggen elektra en water in de kruipruimte – afmonteren elektra en water keuken – pleisteren slaapkamer muur”)
Wat zijn de reële manuren voor het uitvoeren van de hiervoor onder 1 en 2 genoemde werkzaamheden?
Voldoen de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden naar uw oordeel aan de daaraan gebruikelijk te stellen eisen van goed vakmanschap?
Kunt u aangeven of de bij factuur V17-108 gespecificeerde materialen voor de hiervoor onder 1 en 2 genoemde werkzaamheden noodzakelijk waren en door [eiser] daadwerkelijk zijn gebruikt?
Kunt u aangeven of de door [eiser] voor deze materialen in rekening gebrachte prijzen als redelijke bedragen kunnen worden beschouwd?
Indien het niet meer mogelijk is om de hiervoor vermelde vragen aan de hand van het werk vast te stellen, wilt u zich dan baseren op foto- en videomateriaal, voor zover beschikbaar?
Op welk redelijk totaalbedrag begroot u het door [eiser] uitgevoerde werk?
Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de kantonrechter te nemen beslissing?

3..verdere beoordeling

3.1
In zijn deskundigenbericht van 13 september 2019 zijn voornoemde vragen door de deskundige beantwoord. Vervolgens zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld op dit rapport schriftelijk te reageren.
3.2
Hierna zal op de hiervoor onder 2.3 genoemde punten nader worden ingegaan, waarbij rekening zal worden gehouden met de bevindingen van de deskundige en ook met de door partijen gemaakte opmerkingen naar aanleiding van die bevindingen.
3.3
het uurtarief (punten 1 en 2)
3.3.1
De deskundige acht het in de facturen V17-095, V17-096, V17-105 en V17-107 in rekening gebrachte uurtarief gebruikelijk en ook redelijk voor de aangegeven werkzaamheden. De deskundige gaat er daarbij van uit dat het een zogenaamd Overall-tarief betreft en dat naast het arbeidsloon ook overige kosten in dit uurtarief zijn verdisconteerd, zoals een vergoeding voor gebruikt materieel en dergelijke. Door [eiser] is erkend dat het een overall tarief betreft, met dien verstande dat daarin niet is begrepen een vergoeding voor slijtage van het door hem ter beschikking gestelde gereedschap.
3.3.2
Het verweer van [gedaagde 1] dat het overeengekomen tarief van € 50,00 per uur slechts zag op specialistische installatie- en verduurzamingswerkzaamheden, maar niet op het verrichten van bijvoorbeeld sloop- of pleisterwerk wordt verworpen. Dat alleen voor specialistische werkzaamheden het tarief van € 50,00 zou worden gehanteerd volgt niet zonder meer uit de door partijen overgelegde e-mail correspondentie. Verder zijn de facturen waarin de sloopwerkzaamheden zijn gefactureerd (V17-095, V17-096) - en waarin een uurtarief van € 50,00 is gehanteerd - kennelijk zonder protest door [gedaagde 1] voldaan. Dit is gelet op het thans door [gedaagde 1] gevoerde verweer opmerkelijk, nu het in dat geval voor de hand zou hebben gelegen dat [gedaagde 1] bij ontvangst van die facturen zou hebben geprotesteerd tegen het voor die sloopwerkzaamheden in rekening gebrachte uurtarief. Overigens heeft [gedaagde 1] ook niet onderbouwd dat, voor andere dan specialistische installatie- en verduurzamingswerkzaamheden, het gehanteerde uurtarief van € 50,00 evident te hoog zou zijn.
3.3.3
Gelet op het vorenstaande zal in rechte worden uitgegaan van het uurtarief van € 50,00 en van € 45,00 per uur voor door [eiser] ingeschakelde hulppersonen.
3.4
de manuren en het vakmanschap (punten 3 en 4)
3.4.1
Met betrekking tot de vraag in hoeverre de in rekening gebrachte manuren reëel waren voor de op de facturen omschreven werkzaamheden antwoordt de deskundige dat de in rekening gebrachte tijdsinspanning bovenmatig was. Voor wat betreft de op de facturen V17-095, V17-096 en V17-105 genoemde werkzaamheden acht hij een tijdsbestek van 60 tot 80 uur reëel en voor wat betreft de factuur V107 noemt de deskundige 40 uur een redelijke tijdsbesteding.
3.4.2
[eiser] voert aan dat overeengekomen is dat op uurbasis zou worden gewerkt en dat zal worden gerekend van aankomt tot vertrek (met als gevolg dat het er niet toe doet of de aldus gemaakte uren al dan niet reëel zijn) èn dat er (veel) meer werkzaamheden zijn verricht dan op de facturen zijn genoemd. [eiser] heeft voorts gesteld dat de deskundige niet in de kruipruimte is geweest en daardoor niet heeft kunnen beoordelen hoeveel uren werk daarin zijn verricht.
3.4.3
Ook als overeengekomen is dat de uren tussen aankomst en vertrek in rekening zullen worden gebracht, zoals door [eiser] is gesteld, dan brengt dat niet met zich dat [eiser] meer uren in rekening kan brengen dan een redelijk bekwaam en redelijk handelende aannemer in rekening zou hebben gebracht zoals hij heeft gedaan. De stelling van [eiser] dat hij alsnog een overzicht van de gewerkte uren kan aanleveren, gebaseerd op Googlemaps en zijn tijdlijn maakt dit niet anders, nog daargelaten dat hij die stukken, gelet op het gevoerde debat tussen partijen, al in een eerder stadium van de procedure had kunnen en moeten aanleveren.
3.4.4
Voor wat betreft het niet op de facturen genoemde werk is door [eiser] onvoldoende concreet aangegeven welke werkzaamheden dit betrof en hoeveel tijd daarmee gemoeid is geweest. Zo is door hem niet onderbouwd waarom het nakijken en herstellen van afvoeren in de kruipruimte niet zou vallen onder de op de facturen genoemde post “voorbereiden kruipruimte” en het tijdelijk omleggen van de waterleiding naar het toilet op de eerste verdieping niet zou vallen onder de op de facturen genoemde post “omleggen waterleiding”.
3.4.5
Voorts noemt [eiser] de posten “uitzoeken schakelingen elektra” en “het plaatsen van de wand in de slaapkamer”, alsmede “het aanpassen van de elektra naar de juiste punten”. Onduidelijk is echter hoeveel tijd daar mee was gemoeid. In elk geval is met deze werkzaamheden niet verklaard het verschil tussen het aantal door [eiser] gedeclareerde uren (214,75 uur) en de door de deskundige genoemde redelijke tijdsbesteding (120 uur), in totaal circa 85 uur.
3.4.6
De omstandigheid dat de deskundige niet in de kruipruimte is geweest, brengt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet met zich dat de deskundige niet heeft kunnen beoordelen hoeveel uren werk daarin redelijkerwijs is verricht. Dit miskent immers dat de deskundige bij zijn beoordeling rekening heeft gehouden met de door beide partijen gegeven toelichting en de op de facturen genoemde werkzaamheden en hij op basis daarvan is gekomen tot het door hem begrote aantal uren. Nog daargelaten dat [eiser] niet heeft onderbouwd waarom het bezichtigen van de kruipruime tot een hoger aantal uren redelijke tijdsbesteding zou hebben geleid.
3.4.7
Ook ten aanzien van de kwaliteit heeft te gelden dat dit beoordeeld wordt aan de hand van het criterium van een redelijk bekwaam en redelijk handelende aannemer. De deskundige heeft aangegeven dat het werk zijns inziens van een matige, maar toch voldoende kwaliteit was. Bij die beoordeling heeft de deskundige meegewogen dat het hem duidelijk is geworden dat de werkzaamheden over het algemeen chaotisch zijn verlopen en daardoor niet een structureel karakter hadden, maar dat uiteindelijk met name de werkzaamheden in de kelder naar tevredenheid van [gedaagde 1] zijn opgeleverd. Dat de werkzaamheden chaotisch zijn verlopen zal ook van invloed zijn geweest op het aantal uren [eiser] nodig heeft gehad om de werkzaamheden uit te voeren, dat volgens de deskundige bovenmatig was ten opzichte van het aantal uren dat een redelijk bekwaam en redelijk handelende aannemer voor de op de factuur genoemde werkzaamheden nodig zou hebben gehad.
3.4.8
Gelet op het vorenstaande en op de omstandigheid dat de deskundige ten aanzien van het aantal redelijke uren heeft benadrukt dat hij enig voorbehoud moet maken, omdat niet meer exact in kaart gebracht kon worden wat de situatie bij aanvang van de werkzaamheden was, alsmede op het door [eiser] genoemde meerwerk, gaat de kantonrechter er van uit dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend aannemer voor de op de facturen V17-095, V17-096 en V17-105 tezamen in rekening gebrachte uren, 101,25 uur nodig zou hebben gehad. Nu de facturen V17-095, V17-096 reeds door [gedaagde 1] zijn voldaan en op die facturen 91,25 uur in rekening is gebracht, brengt dit met zich dat ten aanzien van de op factuur V17-105 in rekening gebrachte uren, 10 uur à € 50,00 is € 500,00, vermeerderd met 21% BTW is € 105,00, dus in dotaal € 605,00 kan worden toegewezen.
3.4.9
Ten aanzien van factuur V107 noemt de deskundige 40 uur als een redelijke tijdsbesteding, waarbij hij rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat op woensdag 2 augustus 2017 niet is gewerkt en op dinsdag 1 augustus 2017 de tijd besteed is aan een door [eiser] aangerichte schade, hetgeen door [eiser] niet is betwist. De kantonrechter zal daarom ten aanzien van deze factuur aansluiten bij het door de deskundige genoemde aantal uren. Dit leidt er toe dat deze factuur zal worden toegewezen tot een bedrag van 40 maal € 50,00 is € 2.000,00, vermeerderd met de BTW van 21% daarover ad € 420,00, dus in totaal € 2.420,00.
3.5
het gebruikte materiaal en de prijzen (punten 5 en 6)
3.5.1
De deskundige heeft de indruk gekregen dat alle op de factuur vermelde materialen daadwerkelijk nodig waren en ook zijn verwerkt in het werk, alsook dat de lijst op zichzelf imposant lijkt, maar in de praktijk niet bijzonder is te noemen. Voorts acht de deskundige het in de bouw gebruikelijk dat bovenop de inkoopprijzen toeslagen worden berekend door de aannemer, dat dat ook in het onderhavige geval is gebeurd en dat de in casu gehanteerde toeslagen niet buitensporig zijn.
3.5.2
[gedaagde 1] voert daartegenover aan dat er op de lijst materialen staan die niets te maken hebben met de uitgevoerde werkzaamheden. Door hem is echter niet aangegeven om welke materialen het dan gaat, hetgeen gelet op het door [eiser] ingenomen standpunt en op hetgeen in het deskundige bericht daarover is gezegd, op zijn weg zou hebben gelegen. [gedaagde 1] voert verder aan dat hij sterk het vermoeden heeft dat het niet om nieuwe materialen ging, kennelijk, zo begrijpt de kantonrechter, omdat er nauwelijks materiaal was geleverd in de originele verpakking. Ook dit verweer kan niet slagen. Al aannemende dat de door [eiser] in rekening gebrachte materialen voor een deel niet specifiek ten behoeve van het onderhavige werk zijn aangeschaft, brengt dit zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet met zich dat [eiser] deze materialen niet bij [gedaagde 1] in rekening hadden mogen brengen, althans niet tegen de door [eiser] in rekening gebrachte prijs.
Conclusie
3.5.3
Het voorgaande, in samenhang met de antwoorden van de deskundige op de vragen onder 7, 8 en 9 en hetgeen in het vonnis van 5 oktober 2019 ten aanzien van de BTW over de post “vloerverwarmingsslang” is overwogen, leidt ten aanzien van factuur V17-108 tot de volgende uitkomst:
totaal exclusief BTW: € 2.510,98
-/- vloerverwarmingsslang inclusief BTW:
€ 949,85
€ 1.561,13
21% BTW over dit bedrag:
€ 327,84
totaal inclusief BTW € 1.888,97
+/+ vloerverwarmingsslang exclusief BTW
€ 785,00
totaal inclusief BTW: € 2.673,97
3.6
Gelet op hetgeen in voornoemde tussenvonnissen en hetgeen hiervoor is overwogen wordt de hoofdsom als volgt toegewezen:
factuur V17-105:
auto en parkeerkosten: afgewezen
service monteur: 10 uur à € 50,00 is € 500,00 (vermeerderd met 21% BTW) € 605,00
factuur V17-106: afgewezen
factuur V 17-107:
auto en parkeerkosten: afgewezen
service monteur: 40 uur à € 50,00 is € 2.000,00 (vermeerderd met 21% BTW) € 2.420,00
credit 1e factuur -/- 50,00
factuur V17-108
€ 2.673,97
totaal inclusief BTW € 5.648,97
3.7
De gevorderde wettelijke rente is op de wet gegrond en toewijsbaar vanaf de vervaldata van iedere factuur.
3.8
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 565,00.
3.9
Nu beide partijen in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, des dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 6.213,97, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de respectieve factuurbedragen vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af de vordering in reconventie;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten, des dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898