In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever over de omvang van de facturen met betrekking tot verrichte werkzaamheden. De aannemer, handelend onder de naam van zijn handelsbedrijf, heeft werkzaamheden uitgevoerd en vordert betaling voor de geleverde diensten en materialen. De opdrachtgever betwist de hoogte van de facturen en de geleverde werkzaamheden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 april 2018, waarna meerdere tussenvonnissen zijn gewezen, waaronder op 5 oktober 2018, 14 december 2018 en 10 mei 2019, waarin de kantonrechter bewijsopdrachten heeft gegeven en deskundigen heeft benoemd om de redelijkheid van de in rekening gebrachte uren en materialen te beoordelen.
De deskundige heeft in zijn rapport van 13 september 2019 geconstateerd dat de in rekening gebrachte uren bovenmatig waren en heeft een redelijke tijdsbesteding vastgesteld. De kantonrechter heeft de deskundige gevolgd in zijn bevindingen en heeft de vordering van de aannemer gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opdrachtgever een bedrag van € 6.213,97 aan de aannemer moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de opdrachtgever is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.