ECLI:NL:RBROT:2020:3129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8150338 CV EXPL 19-47943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van verhuurder bij niet-uitvoeren van renovatiewerkzaamheden en gebrek aan communicatie

In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiseres], de verhuurder, Stichting Havensteder, aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De huurder verwijt de verhuurder dat deze haar brieven niet heeft beantwoord en dat zij niet heeft gemeld dat de voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan de woning uiteindelijk niet zouden worden uitgevoerd. De procedure begon met een dagvaarding op 21 oktober 2019, waarin de huurder een schadevergoeding van € 948,05 eiste, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verhuurder de huurder niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de renovatiewerkzaamheden aan het huizenblok waar de woning van de huurder deel van uitmaakt, niet zouden plaatsvinden. De huurder had zich genoodzaakt gezien om tijdelijk elders te huren vanwege de aangekondigde werkzaamheden, die uiteindelijk niet zijn uitgevoerd. De verhuurder betwistte echter dat er sprake was van onrechtmatig handelen en stelde dat de werkzaamheden in bewoonde staat konden plaatsvinden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de huurder onvoldoende heeft aangetoond dat het uitblijven van een reactie van de verhuurder heeft geleid tot de door haar gestelde schade. De vordering van de huurder is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8150338 CV EXPL 19-47943
uitspraak: 27 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 21 oktober 2019,
gemachtigde: mr. P.H. de Bruin,
tegen
de stichting
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Dik.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “Havensteder”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 21 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het vonnis van 4 december 2019, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Havensteder heeft als verhuurder aan [eiseres] en haar echtgenoot als huurders, de woning verhuurd aan de [adres] te Rotterdam.
2.2
Bij brief van 1 augustus 2018 heeft Havensteder [eiseres] bericht dat de firma Voormolen Dakbedekkingen B.V. (hierna Voormolen) planmatige onderhoudswerkzaamheden aan de pannendaken van onder andere het huizenblok waar de woning van [eiseres] deel van uit maakt zal gaan uitvoeren. De werkzaamheden zouden bestaan uit het plaatsen van steigers aan de voor en achterzijde van de woning, het verwijderen van dakpannen, het aanbrengen van geïsoleerde dakplaten op het dak, het verwijderen van eventuele schoorstenen van metselwerk, het aanbrengen van nieuwe dakpannen en het aanpassen en schilderen van de goten.
2.3
Bij brief van 15 augustus 2018 heeft Voormolen [eiseres] bericht dat de werkzaamheden voor woonblok [adres] 59-73, waar ook de het gehuurde deel van uitmaakt, zullen worden uitgevoerd in week 44 tot en met 48.
2.4
Bij brief van 22 augustus 2018 heeft [eiseres] Havensteder bericht dat de daken van woonblok [adres] 59-73 al geïsoleerd zijn en dat de daken van nieuwe dakpannen zijn voorzien. In die brief wordt niet om nadere informatie van Havensteder verzocht.
2.5
Op 4 september 2018 heeft [eiseres] wederom een brief aan Havensteder verstuurd met dezelfde mededeling dat de voorgenomen werkzaamheden aan het onderhavige woonblok al eerder waren uitgevoerd. Deze brief sluit af met de zin: “
Graag een reactie van u over bovenstaande daar wij niet van plan zijn aan die zinloze werkzaamheden mee te werken.”
2.6
Havensteder heeft deze brieven van [eiseres] niet beantwoord.
2.7
Op 15 september 2018 is [eiseres] gefactureerd voor een bedrag van € 948,05 inzake de huur van een accommodatie te [plaats] voor de periode 27 oktober tot 17 november 2018.
2.8
De voorgenomen werkzaamheden aan het huizenblok, waar de woning van [eiseres] deel van uitmaakt, zijn niet uitgevoerd. Dat huizenblok was uit het renovatieproject gehaald.
2.9
Havensteder heeft [eiseres] niet bericht dat de werkzaamheden aan het huizenblok van de woning van [eiseres] niet zouden worden uitgevoerd.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Havensteder te veroordelen aan haar te betalen € 948,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018, alsmede de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] , naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1
Havensteder heeft zich jegens [eiseres] onrechtmatig gedragen. [eiseres] heeft daardoor schade geleden tot een bedrag van € 948,05. Havensteder dient die schade aan haar te vergoeden.
3.2.2
Havensteder had aangekondigd dat er renovatiewerkzaamheden zouden worden uitgevoerd aan onder andere de door [eiseres] gehuurde woning. Hoewel [eiseres] Havenster er op had gewezen dat die werkzaamheden aan het onderhavige woonblok al eerder waren uitgevoerd, heeft Havensteder niet op de door haar in dit kader gestuurde brieven gereageerd. [eiseres] zag zich, gelet op de medische omstandigheden van haar echtgenoot, daarom genoodzaakt om elders een woning te huren voor de periode dat die werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Achteraf is [eiseres] gebleken dat dit woonblok uit het renovatieproject was gehaald. Hoewel Havensteder in elk geval vanaf
1 oktober 2018 wist dat de renovatiewerkzaamheden aan dit woonblok niet zouden worden uitgevoerd, heeft zij [eiseres] daarover niet bericht. Door dit nalaten heeft Havensteder zich onrechtmatig jegens [eiseres] gedragen en haar onnodig op kosten gejaagd.

4..Het verweer

Havensteder heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.1
Havensteder betwist onrechtmatig gehandeld te hebben jegens [eiseres] en schadeplichtig te zijn. De werkzaamheden zouden worden uitgevoerd in bewoonde staat, nu deze aan de schil van de woning zouden worden uitgevoerd en een huurder tijdens deze werkzaamheden in de woning kon blijven wonen. Dat [eiseres] een huisje heeft gehuurd in verband met deze werkzaamheden is, indien al juist, dan ook haar eigen keus.
4.2
[eiseres] heeft vooraf aan Havensteder geen mededeling gedaan van (de medische noodzaak tot) een tijdelijk verblijf elders gedurende de renovatiewerkzaamheden. Zelfs als er een medische noodzaak zou zijn geweest om tijdens de renovatiewerkzaamheden buiten de woning te verblijven, hetgeen niet blijkt uit de door [eiseres] overgelegde medische verklaring van de huisarts, dan ligt dat in de risicosfeer van [eiseres] en brengt dat niet met zich dat Havensteder de daaraan verbonden kosten zou moeten vergoeden.
4.3
[eiseres] stelt dat Havensteder zich niet als goed verhuurder heeft gedragen. Dat is echter geen wettelijke plicht, maar een verbintenis die voortvloeit uit de huurovereenkomst.
Havensteder is jegens [eiseres] alleen schadeplichtig indien [eiseres] schade heeft geleden die het gevolg is van een aan Havensteder toe te rekenen onrechtmatige gedraging jegens [eiseres] . Daarvan is in casu geen sprake.
4.3.1
Havensteder betwist dat zij op 1 oktober 2018 wist dat de werkzaamheden aan het onderhavige woonblok niet zouden worden uitgevoerd, maar zelfs als zij dat zou hebben geweten en zij dit aan [eiseres] zou hebben medegedeeld, dan zou [eiseres] de gestelde kosten voor het huisje al hebben gemaakt. Het huisje had zij immers al op 15 september 2018 geboekt en de huur daarvan moest per omgaande worden voldaan. Het causale verband tussen het niet mededelen en de gestelde schade ontbreekt dus.
4.3.2
Havensteder betwist voorts dat het vakantiehuisje is geboekt in verband met de voorgenomen renovatiewerkzaamheden. Het huisje was gereserveerd tot 17 november 2018, terwijl de renovatiewerkzaamheden tot eind november 2018 zouden hebben geduurd. Voorts is het vakantiehuisje geboekt in [plaats] , dus niet in de nabijheid van het dagelijkse, zakelijke leven in Rotterdam. Uit de medische verklaring van de huisarts volgt niet dat de echtgenoot van [eiseres] tijdens de renovatiewerkzaamheden niet in de woning zou hebben kunnen blijven wonen. Een en ander duidt er op dat het huisje voor vakantiedoeleinden en niet voor een noodzakelijk verblijf in verband met de renovatiewerkzaamheden is gereserveerd.
4.3.3
[eiseres] heeft niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht. [eiseres] had in het gehuurde kunnen blijven, dan wel bij familie of vrienden.

5..De beoordeling

5.1
Van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW is sprake indien iemand een inbreuk maakt op een anders recht, dan wel indien hij handelt in strijd met een wettelijke plicht of in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt verwacht en dit te wijten is aan zijn schuld of een oorzaak die voor zijn rekening komt.
5.2
[eiseres] verwijt Havensteder dat zij niet heeft gereageerd op haar brieven van
22 augustus en 4 september 2018 èn dat Havensteder, hoewel zij daarvan 1 oktober 2018 (dus vóór aanvang van die werkzaamheden) op de hoogte was, [eiseres] niet heeft medegedeeld dat de renovatiewerkzaamheden ten aanzien van het onderhavige woonblok niet zouden worden uitgevoerd.
5.3
Wat betreft de brief van 22 augustus 2018 kan Havensteder er geen verwijt van worden gemaakt dat zij niet op die brief heeft gereageerd. Deze brief bevat immers slechts de mededeling dat de voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan het onderhavige woonblok volgens [eiseres] al waren verricht en dus niet opnieuw hoefden te worden uitgevoerd en uit die brief volgt niet dat [eiseres] een reactie van Havensteder verlangde.
5.4
Hoewel ook de brief van 4 september 2018 overwegend mededelingen bevat, vraagt [eiseres] Havensteder in die brief wel uitdrukkelijk om een reactie. Uit die brief volgt echter niet welk belang [eiseres] bij haar verzoek had. Zij vraagt immers uitsluitend om een reactie van Havensteder, omdat zij niet “aan die zinloze werkzaamheden” wenste mee te werken. Dit wijst er op dat alleen Havensteder een belang bij een reactie van haar zijde leek te hebben, nu Havensteder enige medewerking van de huurders behoefde bij de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.
5.5
Havensteder betwist voorts dat [eiseres] het door haar in deze procedure gestelde belang had. Gelet op het verweer van Havensteder dat de werkzaamheden aan de schil van de woning zouden zijn uitgevoerd en dat een huurder tijdens die werkzaamheden in de woning had kunnen blijven wonen - hetgeen op zichzelf door [eiseres] niet is betwist - dat uit de verklaring van de huisarts niet volgt dat de echtgenoot van [eiseres] gedurende die werkzaamheden niet in de woning had kunnen verblijven en het dus medisch geïndiceerd was dat het vakantiehuisje was geboekt, als ook dat de periode waarvoor het huisje was gereserveerd niet (volledig) overeenkwam met de aangegeven periode waarin de werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd en het huisje ver buiten het woongebied lag en daaruit dus evenmin volgt dat de boeking samenhing met de voorgenomen werkzaamheden, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat het boeken van de onderhavige vakantiewoning verband hield met de geplande uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden en ook dat daartoe een medische noodzaak bestond. Een nadere onderbouwing van haar stellingen op dit punt had gelet op dit verweer van Havensteder op de weg van [eiseres] gelegen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.6
Als al aangenomen zou kunnen worden dat sprake was van voornoemde noodzaak en van het verband, heeft [eiseres] niet gesteld dat Havensteder hiervan destijds in 2018 op de hoogte was c.q. had moeten zijn. Dat blijkt niet uit de brief van 4 september 2018 en Havensteder betwist dat zij in september 2018 al van het gestelde belang op de hoogte was. Voorts heeft [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat zij Havensteder niet op de medische situatie van haar echtgenoot had gewezen en evenmin op de omstandigheid dat de aard van de voorgenomen werkzaamheden, gelet op die medische situatie, met zich zouden brengen dat zij vervangende woonruimte behoefde gedurende de uitvoering van die werkzaamheden. In rechte wordt daarom uitgegaan van de juistheid van het verweer van Havensteder op dit punt.
5.7
Een en ander is van belang voor de beoordeling van de vraag in hoeverre het uitblijven van een reactie in strijd moet worden geacht met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is en dus in hoeverre er sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Van een strijd met een wettelijke plicht is geen sprake, nu [eiseres] daaraan ten grondslag heeft gelegd dat Havensteder zich niet als goed verhuurder heeft gedragen.
5.8
Zelfs als het uitblijven van een reactie op haar brief van 4 september 2018 al tot het oordeel zou leiden dat Havensteder in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is en dus een onrechtmatige daad jegens [eiseres] zou hebben opgeleverd, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat dat tot de door haar gestelde schade heeft geleid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken volgt dat zij op of rond 15 september 2018 het huisje had geboekt en zij de huursom per ommegaande diende te voldoen. Dit brengt met zich dat alleen een reactie vóór 15 september 2018 haar er mogelijk van zou hebben kunnen weerhouden om tot boeking over te gaan en dan nog alleen als Havensteder haar had kunnen en moeten berichten dat de werkzaamheden aan het onderhavige huizenblok niet zouden worden uitgevoerd. Dat dit het geval was volgt niet uit de eigen stellingen van [eiseres] , en is door Havensteder betwist. [eiseres] stelt immers slechts dat Havensteder in elk geval 1 oktober 2018 wist dat de werkzaamheden niet aan het onderhavige woonblok zouden worden uitgevoerd. Nog daargelaten dat dit door Havensteder is betwist volgt daaruit, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet dat Havensteder vóór 1 oktober 2018 haar hiervan op de hoogte had kunnen en moeten stellen. Haar brief van 4 september 2018 is in dit opzicht te vaag. In die brief geeft [eiseres] weliswaar aan dat die werkzaamheden volgens haar al waren uitgevoerd, maar zij geeft niet aan wanneer dat was gebeurd, zodat die mededeling voor Havensteder niet op eenvoudige wijze op juistheid was te verifiëren. In rechte moet er dan ook van worden uitgegaan dat een reactie van Havensteder op de brief van 4 september 2018 niet zou hebben ingehouden dat de werkzaamheden aan het onderhavige huizenblok niet zouden worden uitgevoerd en [eiseres] er daarom van zou hebben weerhouden om het huisje te boeken en zij haar schade aldus zou hebben kunnen beperken.
5.1
Het vorenstaande brengt met zich dat het niet reageren van Havensteder op de brief van [eiseres] van 4 september 2018 niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.
5.11
Het uitblijven van de mededeling van Havensteder aan [eiseres] na 1 oktober 2018 leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW, nu [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in dat geval haar schade zou hebben kunnen beperken, gelet op de omstandigheid dat zij het huisje immers al in september 2018 had geboekt en de huur had voldaan en zij niet heeft aangevoerd dat zij die reservering nog (zonder kosten) had kunnen annuleren.
5.12
Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen en dat [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst af de vordering van [eiseres] ;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898