ECLI:NL:RBROT:2020:3109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
KTN-7953025_03042020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bewijsopdracht lening tussen partijen

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van den Eeden, een bedrag van € 8.400,00 en € 431,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.M.T. Snijders. De vordering is gebaseerd op een lening die eiseres aan gedaagde zou hebben verstrekt, alsook op ongerechtvaardigde verrijking. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 juli 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 3 februari 2020. De kantonrechter heeft op 3 april 2020 uitspraak gedaan in de vorm van een tussenvonnis, waarin de bewijslast voor eiseres ligt om aan te tonen dat het bedrag van € 9.000,00 dat zij op 27 april 2017 aan gedaagde heeft overgemaakt, een lening betreft. Gedaagde betwist deze stelling en heeft aangeboden bewijs te leveren van zijn tegenargumenten. De kantonrechter heeft beide partijen toegelaten tot bewijslevering en de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter is dat eiseres en gedaagde bewijs moeten leveren van hun respectieve stellingen, en dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Rotterdam. De verdere beslissing is aangehouden tot de rolzitting op 28 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7953025 CV EXPL 19-33286
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.A.M. van den Eeden,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.M.T. Snijders.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 22 juli 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 15 oktober 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 3 februari 2020 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft een tweelingzus, [naam 1] , die een paar jaar een relatie heeft gehad met [gedaagde] . [gedaagde] woonde destijds aanvankelijk in Pernis.
2.2
In november 2016 heeft [eiseres] een woning gekocht in [plaatsnaam] . Voor het regelen van de financiering daarvan heeft [eiseres] zich laten bijstaan door ene [naam 2] werkzaam bij [bedrijf] te Heusden.
2.3
Het is [eiseres] op alleen haar inkomen niet gelukt om een hypothecaire geldlening te verkrijgen voor de aankoop van de woning.
2.4
In maart 2017 hebben [eiseres] en [gedaagde] met elkaar diezelfde woning in [plaatsnaam] gekocht. Het is hen uiteindelijk samen gelukt om een hypothecaire geldlening te verkrijgen voor de aankoop van de woning, maar hiervoor moest een krediet van € 8.000,00 op naam van [gedaagde] worden afgelost anders was hij niet acceptabel voor de bank als medeschuldenaar. [eiseres] heeft op 27 april 2017 twee bedragen overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde] , te weten een bedrag van € 4.000,00 en een bedrag van € 5.000,00, beiden met de omschrijving
“lening”. Daarmee is onder meer het krediet van [gedaagde] afgelost en kon de aankoop van de woning doorgaan.
2.5
[eiseres] , haar tweelingzus met haar minderjarige dochter uit een eerdere relatie, en [gedaagde] zijn in de woning gaan wonen.
2.6
Op 13 oktober 2017 heeft [eiseres] bedragen van € 81,00 en € 350,00, tezamen € 431,00, overgeschreven naar een bankrekening van Essent.
2.7
In augustus 2018 is de woning in [plaatsnaam] toegedeeld en geleverd aan [eiseres] , waarbij zij ook de hypotheekschuld geheel heeft overgenomen. [eiseres] is aansprakelijk gebleven voor alle verplichtingen uit de overeenkomst van hypothecaire geldlening en [gedaagde] is ontslagen van iedere daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid.
2.8
[gedaagde] heeft zesmaal bedragen van € 100,00 overgeschreven naar de bankrekening van [eiseres] , namelijk op 29 augustus 2017, 25 juni 2018, 23 oktober 2018, 28 november 2018 28 december 2018 en 26 februari 2019. In totaal gaat het om € 600,00. Bij zijn overboeking van 29 augustus 2017 is in de omschrijving vermeld:
“Dank voor het lenen”. Bij zijn overboeking van 28 november 2018 is in de omschrijving vermeld:
“Lening”. En bij zijn overboeking van 28 november 2018 staat in de omschrijving:
“Lening terug”.
2.9
De relatie tussen [gedaagde] en de tweelingzus van [eiseres] is eind 2018 beëindigd. [gedaagde] heeft in januari 2019 de woning in [plaatsnaam] verlaten.
2.1
Bij aangetekend verzonden brief van 23 mei 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] - verkort weergegeven - [gedaagde] gesommeerd om tot betaling van € 8.400,00 en € 431,00 over te gaan vóór 7 juni 2019.
2.11
Bij brief van 17 juni 2019 heeft [gedaagde] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [eiseres] meegedeeld dat het bedrag van € 8.000,00 geen lening was en dat het resterende bedrag inmiddels is terugbetaald, deels via de bank en deels cash en door klusjes te doen in de woning in [plaatsnaam] .

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 8.400,00 en € 431,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten ten belope van € 131,00 danwel € 199,00 als betekening van dit vonnis nodig is, een en ander met rente vanaf veertien dagen na het wijzen van vonnis.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zij aan [gedaagde] € 9.000,00 heeft geleend, waarvan € 600,00 is afgelost door middel van zes betalingen van € 100,00, zodat van die lening nog een bedrag van
€ 8.400,00 open staat. Ook heeft [eiseres] € 431,00 betaald voor [gedaagde] , welk bedrag eveneens niet is terugbetaald. [gedaagde] is gestopt met terugbetalen van de geleende bedragen, ondanks hiertoe te zijn gesommeerd. Daarom vordert [eiseres] de openstaande bedragen uit hoofde van geldlening, althans op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] .
3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Partijen verschillen van mening over de vraag of een bedrag van € 8.000,00 op 27 april 2017 door [eiseres] aan [gedaagde] is geleend of geschonken. Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen partijen. Wel zijn er twee overschrijvingen van in totaal € 9.000,00 gedaan onder de vermelding van het woord “lening”. Volgens [eiseres] is dit een duidelijke aanwijzing voor haar gelijk, [gedaagde] wijst er echter op dat het ook betrekking kan hebben op het gegeven dat er met dat geld een krediet (ook een lening) zou worden afgelost. Voor het overige zijn er geen aanknopingspunten behalve dat het over het algemeen eerder uitzondering dan regel is om € 8.000,00 te betalen aan een ander zonder dat dit hoeft te worden terugbetaald, althans zonder dat hiertegenover een substantiële tegenprestatie staat of anderszins voordeel behaald kan worden, dat niet op andere wijze kan worden bereikt. Dat is niet wezenlijk anders als betrokkenen een relatie hebben zoals partijen, want men werpt “de koude kant” doorgaans niet een dergelijk hoog bedrag in de schoot. [gedaagde] heeft er echter op gewezen dat de tegenprestatie als bovenbedoeld eruit bestond dat hij medeschuldenaar werd bij de bank. Aan hem kan worden toegegeven dat dit niet zonder risico was aangezien de mogelijkheid bestond dat [eiseres] op enig moment niet aan haar hypotheekverplichtingen had kunnen voldoen en de bank hem aan zou spreken. Ook was niet zeker of het [eiseres] zou lukken de woning en de hypotheekschuld op haar naam te krijgen. Dat heeft ruim een jaar geduurd en kon pas toen zij een vast contract kreeg. Daar staat wel weer tegenover, zoals door [eiseres] is aangevoerd, dat zij hem door de lening van de afbetaling van een commerciële schuld afhielp, maar of dit voordeel opweegt tegen het risico dat [gedaagde] heeft gelopen is de vraag. Ten slotte komt het de kantonrechter niet onbelangrijk voor dat [gedaagde] al een woning had in Pernis en vermoedelijk niet stond te springen om er nog een te kopen en het er niet ging om zijn (toenmalige) partner te helpen maar haar zuster, zodat het niet onbegrijpelijk is als daar iets substantieels tegenover gezet werd.
4.2
Op [eiseres] ligt, op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van haar stelling dat zij het gehele bedrag van € 9.000,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt om het later weer terugbetaald te krijgen en dat het dus een lening betreft. Vooralsnog is wat zij heeft aangevoerd onvoldoende om dit voorshands aan te nemen. [eiseres] heeft aangeboden nader bewijs te leveren en daarom wordt de zaak verwezen naar de hierna te noemen rolzitting.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] de onder 2.6 vermelde bedragen met een gezamenlijk beloop van € 431,00 heeft betaald op 13 oktober 2017 en dat [gedaagde] dit bedrag aan haar zou terugbetalen. Evenmin in geschil is dat van de op 27 april 2017 overgemaakte bedragen een bedrag van € 1.000,00 in elk geval wél geleend is. Vast staat dat [gedaagde] in totaal € 600,00 heeft terugbetaald. Verder heeft hij contante betalingen gedaan en klusjes in huis en ten aanzien van het restantbedrag van € 831,00 zou hem dan ook finale kwijting zijn verleend ten overstaan van de notaris die de akte van verdeling heeft opgemaakt. Omdat [eiseres] dit betwist ligt op [gedaagde] de bewijslast dienaangaande. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden van zijn stelling en uit proceseconomische overwegingen wordt hij tegelijk met [eiseres] toegelaten tot bewijslevering.
4.4
Iedere verdere beslissing wordt thans aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
laat [eiseres] toe tot bewijs van haar stelling te weten dat het bedrag van € 9.000,00, dat zij op 27 april 2017 heeft overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde] , een lening van haar aan hem betreft;
en
laat [gedaagde] toe tot bewijs van zijn stelling te weten dat hij het restant van € 831,00 van de lening van € 1.431,00 contant en door het verrichten van klusjes in huis heeft terugbetaald en/of voor dit bedrag finale kwijting heeft gekregen;
bepaalt dat:
  • partijen zich ter rolzitting van
  • indien zij dat willen doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moeten brengen;
  • indien zij getuigen wensen voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door hun voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen voor de daaropvolgende vier maanden; partijen zullen te zijner tijd zelf zorg hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465