ECLI:NL:RBROT:2020:3086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8119644
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van commissie in het kader van bemiddeling bij de verkoop van motorfietsen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en P.G.P. Invest B.V. De eiser vorderde betaling van een commissie van € 15.147,32, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, als vergoeding voor zijn bemiddeling bij de verkoop van motorfietsen door [bedrijf] aan PGP. De eiser stelde dat hij als vaste afnemer van [bedrijf] de mogelijkheid had om motorfietsen aan te kopen en dat hij PGP heeft benaderd om deze motoren te kopen. PGP heeft in totaal € 85.910,- betaald voor de motorfietsen, maar heeft slechts een deel van de commissie aan de eiser voldaan. PGP betwistte de vordering en stelde dat er geen overeenkomst was voor een commissie, maar dat er een winstdeling was overeengekomen met [naam 1]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een commissie per motor was overeengekomen en dat PGP in gebreke was gebleven met de betaling. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en PGP veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie heeft PGP een vordering ingesteld tot terugbetaling van een te veel betaald bedrag, maar deze vordering is afgewezen. De proceskosten zijn voor PGP.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8119644 / CV EXPL 19-45578
uitspraak: 27 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde] te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.G.P. Invest B.V.,
gevestigd te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J. van den Berg te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [handelsnaam] ’ en ‘PGP’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 7 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 27 november 2019 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 17 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) is een producent van motorfietsen. In 2015 heeft [bedrijf] besloten haar activiteiten in Europa te staken en haar handelsvoorraad daar voor een ‘scherpe prijs’ te verkopen aan een aantal van haar vaste afnemers.
2.2.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft PGP benaderd met de vraag of zij geïnteresseerd was in de koop van een deel van deze handelsvoorraad, in ruil voor het overschrijven van een beloning naar de bankrekening van [handelsnaam] . PGP is op dit aanbod ingegaan.
2.3.
PGP heeft in totaal een bedrag van € 85.910,- betaald aan [bedrijf] en heeft hiervoor een aantal motorfietsen van de modellen ‘RS’ en ‘RX’ geleverd gekregen.
2.4.
Per WhatsApp stuurt de heer [naam 2] , [functie] van PGP (hierna: [naam 2] ), op 31 juli 2015 een foto aan [naam 1] , onder de vermelding: “
Gaat niet vaak meer voorkomen, 1 trailer met 3 RS-en.”Op 6 augustus 2015 stuurt [naam 1] aan [naam 2] : “
mooi de RX worden geladen!!”,waarop [naam 2] reageert: “
4 X RS en 1 X schade RX, allen in krat! Blijven even 5 RX -en staan.”
2.5.
Op 19 januari 2016 heeft [naam 1] een e-mail verzonden aan PGP, waarin hij (voor zover van belang) vermeldt: “
Hierbij de faktuur van de commissie.”,met als bijlage een factuur van [handelsnaam] , met een betaaltermijn van 60 dagen, waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
2.6.
PGP heeft de volgende betalingen aan [handelsnaam] verricht:
  • op 27 januari 2016 een bedrag van € 2.712,15;
  • op 1 juli 2016 een bedrag van € 1.000,-;
  • op 17 augustus 2016 een bedrag van € 1.000,-.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[handelsnaam] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, PGP te veroordelen aan hem te betalen € 15.147,32, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 10.915,- vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van PGP in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2
Aan die vordering heeft [handelsnaam] (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende ten grondslag gelegd. Als vaste afnemer van [bedrijf] kon [handelsnaam] een deel van de handelsvoorraad van [bedrijf] kopen. [handelsnaam] had zelf geen financiële middelen voor de koop, maar wilde wel profiteren van het aanbod van [bedrijf] . [handelsnaam] heeft daarom gezocht naar een afnemer van de motoren. Hij heeft hiervoor [naam 1] benaderd, die op zijn beurt PGP heeft benaderd. Door de bemiddeling van [handelsnaam] heeft PGP tenminste elf motoren tegen een voordelige prijs gekocht van [bedrijf] , te weten 6 motoren van het merk [bedrijf] RS en 5 motoren van het model [bedrijf] RX (hierna respectievelijk: RS en RX). Partijen zijn overeengekomen dat PGP € 1.500,- per RS en € 1.000,- per RX zou betalen aan [handelsnaam] , als commissie voor diens bemiddeling. [handelsnaam] heeft los daarvan een afspraak met [naam 1] gemaakt over een vergoeding voor zijn inspanningen om partijen samen te brengen. PGP is daarom, na aftrek van € 1.085,- aan transportkosten, een bedrag van € 15.627,15 verschuldigd aan [handelsnaam] . PGP heeft tot op heden echter in totaal slechts € 4.712,15 betaald, zodat [handelsnaam] € 10.915,- aan hoofdsom vordert. [handelsnaam] maakt daarnaast aanspraak op € 3.348,17 aan verschenen handelsrente en € 885,15 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Het verweer van PGP strekt tot afwijzing van de vordering van [handelsnaam] . Daartoe heeft PGP (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende aangevoerd. PGP heeft geen overeenkomst gesloten met [handelsnaam] , maar PGP en [naam 1] zijn overeengekomen dat PGP 50% van de winst die zij maakte, door de (door)verkoop van de motoren, aan [naam 1] zou betalen via [handelsnaam] . Aanvankelijk zou PGP 11 motoren kopen en doorverkopen en daarmee € 28.000,- winst maken. Omdat [bedrijf] echter één motor niet geleverd heeft, waarvoor PGP wel heeft betaald, en omdat twee motoren niet deugdelijk waren bedroeg de winst uiteindelijk slechts € 5.330,-, hetgeen inclusief btw neerkomt op een bedrag van € 6.449,30. Op basis van de winstdeling diende [handelsnaam] dus € 3.224,65 te ontvangen. [handelsnaam] heeft dus reeds meer ontvangen dan overeengekomen. Subsidiair voert PGP aan dat [handelsnaam] reeds voldoende loon heeft ontvangen, zoals bedoeld in artikel 7:426 lid 2 BW.
3.4.
PGP vordert daarom
in reconventiebij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen op basis van de overeengekomen winstdeling aan PGP het teveel betaalde bedrag van € 1.487,50 (inclusief btw), terug te betalen.
3.5.
Het verweer van [verweerder] in reconventie strekt tot afwijzing van de vordering van PGP. Daartoe heeft [verweerder] de onderbouwing van zijn vordering in conventie aangevoerd, namelijk dat partijen een commissie per motor zijn overeengekomen en dus geen winstdeling. [verweerder] betwist daarnaast dat er minder dan 11 motors zijn geleverd door [bedrijf] aan PGP.
3.6.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal de kantonrechter, voor zover van belang, onder de beoordeling ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
Gezien de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Tussen partijen is er geen discussie over dat [bedrijf] motoren heeft verkocht aan PGP, dat deze koop tot stand is gekomen door bemiddeling en dat hiervoor een beloning zou worden overgeschreven naar de rekening van [handelsnaam] . Wat partijen met name verdeeld houdt is de vraag welke beloning met wie is overeengekomen. Of de bemiddeling heeft plaatsgevonden door [naam 1] of [handelsnaam] laat de kantonrechter daarbij verder in het midden, nu dit voor de onderhavige procedure niet relevant is.
4.3.
[handelsnaam] heeft zijn stelling, dat partijen als beloning een commissie per motor zijn overeengekomen, onderbouwd door te wijzen op de factuur en de begeleidende e-mail, waarin staat vermeld dat sprake is van een commissie. Gesteld noch gebleken is dat PGP bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur en die formulering. De door PGP aangevoerde omstandigheid dat zij slechts naar de bedragen op de factuur heeft gekeken en niet naar de tekst, komt voor haar rekening en risico. De factuur en de begeleidende mail ondersteunen dan ook de stelling van [handelsnaam] . [naam 1] , die de contacten met PGP heeft gevoerd en op verzoek van beide partijen ter zitting als getuige is gehoord, heeft verklaard dat er sprake was van de door [handelsnaam] gestelde tussen partijen overeengekomen commissie en niet van de door PGP gestelde overeenkomst op grond waarvan hij zelf zou delen in de uiteindelijk winst. PGP heeft, tegenover de aldus onderbouwde stelling van [handelsnaam] , haar verweer dat sprake is van een met [naam 1] overeengekomen winstdeling niet nader onderbouwd. Het lag in dat verband ook op de weg van PGP om inzicht te verschaffen in de opbrengsten van de gestelde (door)verkoop van de motoren, zodat vast te stellen was hoe hoog de (met [naam 1] ) te delen winst is, hetgeen PGP heeft nagelaten. Als onvoldoende gemotiveerd betwist stelt de kantonrechter dan ook vast sprake is van de door [handelsnaam] gestelde tussen partijen overeengekomen commissie van € 1.500,- per RS motor en € 1.000,- per RX motor.
4.4.
Subsidiair heeft PGP aangevoerd dat het betaalde bedrag reeds voldoende loon is, zoals bedoeld in artikel 7:426 BW. Dit verweer kan niet slagen. Op grond van het voorgaande staat immers vast dat de hoogte van het loon dat PGP aan [handelsnaam] is verschuldigd door partijen is bepaald.
4.5.
Nu hiervoor is vastgesteld dat partijen de gestelde commissie per geleverde motor zijn overeengekomen, is het voorts van belang vast te stellen hoeveel motoren geleverd zijn. [handelsnaam] stelt dat dit er 11 zijn. Hij heeft dit onderbouwd door te wijzen op de onbetwiste factuur, waarin wordt gesproken over 11 motoren en het feit dat PGP specifiek het btw-bedrag op die factuur, te weten € 2.712,15, aan [handelsnaam] heeft betaald, waarmee zij des te meer de indruk heeft gewekt dat zij deze factuur niet betwist. Verder wijst [handelsnaam] op de WhatsAppberichten van PGP waaruit lijkt te volgen dat zelfs meer dan 11 motoren zijn geleverd, namelijk 13 motoren, hetgeen overigens correspondeert met hetgeen [naam 1] ter mondelinge behandeling heeft verklaard. Voor deze WhatsAppberichten heeft PGP ter zitting geen andere uitleg gegeven, zodat ook de WhatsAppberichten de stelling van [handelsnaam] ondersteunen dat tenminste 11 motoren zijn geleverd. Daartegenover stelt PGP dat tien motoren geleverd zijn en dat een motor incompleet was en daarom is geretourneerd aan [bedrijf] . Zij heeft dit echter niet onderbouwd. In een eerdere mail, die als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd, heeft zij bovendien gesteld dat er wel degelijk 11 motoren zijn geleverd, maar dat twee motoren retour zijn gestuurd omdat onderdelen ontbraken of een verkeerde kleur hadden. Tegenover de onderbouwde stellingen van [handelsnaam] staan derhalve dus slechts tegenstrijdige verklaringen van PGP. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat in deze procedure dan ook vast dat 11 motoren geleverd zijn. Gesteld noch gebleken is dat het eventuele retourneren van de motoren van invloed dient te zijn op de verschuldigdheid van de commissie. PGP is daarom in beginsel de gevorderde hoofdsom verschuldigd.
4.6.
Met inachtneming van de tussen partijen vaststaande reeds door PGP betaalde bedragen ligt de vordering tot betaling van € 10.915,- aan hoofdsom voor toewijzing gereed.
4.7.
[handelsnaam] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Nu vaststaat dat de factuur niet binnen de betaaltermijn van 60 dagen is voldaan verkeert PGP in verzuim. De gevorderde rente, die berekend tot 7 oktober 2019 € 3.348,17 bedraagt, wordt dan ook als op de wet gegrond toegewezen. Aan het verweer van PGP dat de verschenen rente is berekend over de aanvankelijke hoofdsom zal de kantonrechter voorbijgaan, nu PGP dit niet heeft onderbouwd en het de kantonrechter ambtshalve niet is gebleken dat de rente op een onjuiste manier is berekend.
4.8.
Onbetwist is dat [handelsnaam] PGP diverse malen heeft aangemaand tot betaling van de (restant)hoofdsom. De kosten hiervan komen voor vergoeding in aanmerking. Het door [handelsnaam] gevorderde bedrag van € 884,15 aan buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal dan ook worden toegewezen.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt PGP veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde [handelsnaam] worden vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 86,62 aan dagvaardingskosten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
in reconventie
4.10.
De reconventionele vordering van PGP vloeit voort uit haar stelling dat partijen een winstdeling zijn overeengekomen. Nu de kantonrechter hiervoor reeds heeft geoordeeld dat vaststaat dat partijen een commissie per motor zijn overeengekomen, zal de kantonrechter de reconventionele vordering afwijzen. De vordering tot veroordeling van de wettelijke rente volgt hetzelfde lot.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt PGP veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [handelsnaam] vastgesteld op € 90,-, te weten het salaris voor de gemachtigde voor de conclusie van antwoord in reconventie. Voor het overige worden de kosten gesteld op nihil, nu het verweer van [handelsnaam] in reconventie voortvloeit uit de onderbouwing van de vordering in conventie.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt PGP om aan [handelsnaam] tegen kwijting te betalen het bedrag van € 15.147,32 aan hoofdsom, verschenen rente tot 7 oktober 2019 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 10.915,- vanaf 8 oktober 2019 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt PGP in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [handelsnaam] vastgesteld op € 572,62 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde en indien PGP niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering van PGP af;
veroordeelt PGP in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 90,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. M.C. van der Kolk.
33394