ECLI:NL:RBROT:2020:3010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
6988953 CV EXPL 18-24604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WAM-verzekering en de gevolgen van niet-tijdige premiebetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Noordhollandsche van 1816, Schadeverzekeringsmaatschappij (hierna: eiseres) en een gedaagde, die een WAM-verzekering had afgesloten voor zijn Renault Megane. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 4.710,17 aan hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente, omdat gedaagde de premies voor de verzekering niet tijdig had betaald. Eiseres stelde dat gedaagde geen dekking genoot voor de schade die was ontstaan na een aanrijding op 15 juni 2013, omdat de premie van 30 april 2013 pas op 17 juni 2013 was betaald en de premie van 30 mei pas op 21 augustus 2013. Eiseres had gedaagde meerdere aanmaningen gestuurd, maar de kantonrechter oordeelde dat deze aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke vereisten van artikel 7:934 BW, die voorschrijven dat de verzekerde een termijn van 14 dagen moet krijgen om de premie te betalen na ontvangst van de aanmaning. De rechter concludeerde dat eiseres niet op de juiste wijze had aangemaand en dat de dekking onder de polis niet was geschorst of beëindigd. Daarom werd de vordering van eiseres afgewezen en werd eiseres veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6988953 CV EXPL 18-24604
uitspraak: 1 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. Noordhollandsche van 1816, Schadeverzekeringsmaatschappij,
vestigingsplaats: Oudkarspel, gemeente Langedijk,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 juni 2018,
gemachtigde: T.J.C.M. Kos te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.A. Reek te Bilthoven.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de schriftelijke rolbeslissing van 9 november 2018 (gedaagde krijgt alsnog gelegenheid een conclusie van dupliek te nemen);
  • de conclusie van dupliek.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Gedaagde heeft op enig moment in 2013 (de precieze datum is gesteld noch gebleken) met eiseres een verzekeringsovereenkomst gesloten uit hoofde van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (een WAM-verzekering), betreffende een in eigendom aan gedaagde toebehorende Renault Megane (hierna ook te noemen: de auto).
Gedaagde heeft ook andere verzekeringen afgesloten bij eiseres.
2.2.
Eiseres legt vier herinnerings- en sommatiebrieven over die zij (gesteld) aan gedaagde heeft doen toekomen omdat gedaagde de premies voor diverse verzekeringen, waaronder de WAM-verzekering, (gesteld) niet tijdig heeft betaald:
- een brief van
6 mei 2013. Eiseres meldt hierin, samengevat:
- dat een poging tot incasso van onder meer de premie van € 27,91 voor de WAM-verzekering met als factuurdatum 30 april 2013 is mislukt, dat binnen vijf werkdagen een nieuwe incassopoging zal worden ondernomen en dat de dekking onder de polis zal komen te vervallen als de premie niet uiterlijk binnen 45 dagen na de factuurdatum volledig is voldaan;
- een brief van
30 mei 2013. Eiseres meldt hierin, deels samengevat:
-dat onder meer de premie van € 27,91 voor de WAM-verzekering met als factuurdatum 30 april 2013 nog niet is betaald en dat de dekking onder de polis met terugwerkende kracht zal komen te vervallen tot de factuurdatum indien betaling niet “
binnen 14 dagen na briefdatum” heeft plaatsgevonden;
- een brief van
31 mei 2013. Deze brief heeft dezelfde strekking als de brief van 6 mei
2013;
- een brief van
1 juli 2013. Deze brief heeft dezelfde strekking als de brief van 30 mei
2013.
2.3.
Op 15 juni 2013 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij de auto van gedaagde (die toen bestuurd werd door de partner van gedaagde) en een andere auto, merk Ford, betrokken waren (de rechthebbende op de Ford hierna ook te noemen: de benadeelde).
2.4
De politie heeft een proces-verbaal opgemaakt van de aanrijding. Conclusie van dit proces-verbaal is dat de bestuurder van de Renault Megane zijn voertuig niet te allen tijde onder controle heeft gehad en dat de bestuurder door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Ook staat in dit proces verbaal: “Om een onverklaarbare reden maakte de bestuurder van de Renault een abrupte stuurbeweging naar rechts, waardoor het voertuig uit begon te breken. [..] De bestuurder van de Ford week uit naar de vluchtstrook maar werd in de uitloopbeweging van de Renault nog aangereden.”
2.5.
Eiseres heeft een schade-uitkering aan de benadeelde betaald.
2.5.
Eiseres heeft gedaagde onder meer bij aangetekende brief van 9 februari 2016 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 4.710,17.
2.6.
Gedaagde heeft niet voldaan aan deze sommatie.
2.7.
Gedaagde heeft tegen eiseres een schadevergoedingsvordering van € 7.500,- ingediend bij het financiële klachteninstituut KIFID. Dit instituut heeft een beslissing genomen bij wege van niet-bindend advies op 10 november 2017. De uitspraak komt er op neer dat terecht geen dekking onder de polis is geboden omdat de verzekeraar op de wettelijk voorgeschreven wijze (ex artikel 7:934 BW) de wederpartij heeft aangemaand de te laat betaalde premie alsnog te voldoen. Het KIFID overweegt daartoe onder meer dat zij de zinsnede in (voornoemde) brief van eiseres van 1 juli 2013 luidende “
binnen 14 dagen na briefdatum”leest als een aanmaning die voldoet aan de wettelijke voorwaarde “
tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning.

3..De vordering

Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar te betalen € 4.710,17 aan hoofdsom, € 596,02 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met € 125,16 aan btw over deze kosten en € 564,33 aan verschenen rente.
Aan haar vordering heeft eiseres - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat:
- de auto van gedaagde betrokken is geweest bij een aanrijding waaraan de bestuurder van de auto van gedaagde schuld had,
- gedaagde geen dekking genoot voor de daaruit voortvloeiende schade omdat zij niet tijdig de premie heeft betaald, nu immers de premie van 30 april 2013 pas op 17 juni 2013 was betaald en de premie van 30 mei pas op 21 augustus 2013,
- gedaagde in diverse brieven is gewaarschuwd voor de consequentie van haar niet-tijdige premiebetaling,
- eiseres wettelijk gehouden is tot vergoeding van de schade van de benadeelde partij,
- eiseres een regresrecht heeft op gedaagde.

4..Het verweer

4.1.
Gedaagde voert verweer. Dit verweer zal waar nodig in de beoordeling worden betrokken.

5..De beoordeling van de vordering

5.1.
Eerst moet worden beoordeeld of de premie die gedaagde (gesteld) te laat betaald heeft, de
eerste premieop de polis was, dan wel een
vervolgpremie. Dit verschil is relevant omdat de polisvoorwaarden kunnen bepalen dat bij niet-betaling van de eerste premie überhaupt geen verzekeringsovereenkomst tot stand komt.
Het is niet het standpunt van eiseres dat er nooit dekking heeft bestaan. Het is het standpunt van eiseres dat de lopende dekking geschorst of beëindigd was. Bovendien valt niet in te zien waarom eiseres de schade heeft willen vergoeden aan de benadeelde als er geen verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarom dient aangenomen te worden dat het hier om de
vervolgpremiegaat.
5.2.
Eiseres stelt dat geen dekking onder de polis meer gold (reeds) omdat de facturen van 30 april 2013 en 30 mei 2013 niet op tijd zijn betaald. Deze stelling is onjuist, althans onvolledig. Eiseres, als verzekeraar, heeft niet zonder meer het recht om dekking onder de polis te weigeren wanneer de vervolgpremie niet (tijdig) wordt betaald. De wet (artikel 7:934 BW) vereist dat de verzekerde wordt aangemaand tot betaling van de premie binnen 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Ook vereist de wet dat deze aanmaning dient te dateren van ná de vervaldag.
Dit artikel is van dwingend recht in het geval de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering afsluit anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 7:943 lid 3 BW). Gedaagde is een natuurlijk persoon. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde de verzekering beroeps- of bedrijfsmatig heeft afgesloten. Artikel 7:934 BW is in dit geval dus van dwingend recht.
5.2.
Indien eiseres gedaagde niet op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft aangemaand, kan schorsing of beëindiging van de polis niet zijn ingetreden. Dan heeft eiseres geen vordering op gedaagde.
5.3.
Eiseres beroept zich in dit verband op vier brieven. De twee brieven van eiseres van 6 mei 2013 en van 31 mei 2013 voldoen in ieder geval niet aan de wettelijke vereisten. In deze twee brieven valt niet te lezen dat aan gedaagde een termijn van 14 dagen wordt gegund om alsnog de premie te betalen. Er valt wel in te lezen dat de premie binnen 45 dagen na factuurdatum geïncasseerd moet zijn en dat gedaagde anders geen rechten aan de polis kan ontlenen. Dat is een ander criterium dan de wet voorschrijft. Deze twee brieven hebben dus niet de schorsing of beëindiging van de dekking onder de polis bewerkstelligd.
5.4.
Dan resteren de twee brieven van eiseres van 30 mei 2013 en van 1 juli 2013. Deze twee brieven hanteren als termijn ‘
binnen 14 dagen na briefdatum.’De wet bezigt echter andere bewoordingen. De wet noemt een termijn van 14 dagen ‘
aanvangende de dag na aanmaning.’Dat is een relevant verschil. Een aanmaning is een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring. Een dergelijke verklaring moet, om haar werking te hebben, de wederpartij hebben bereikt (art. 6:37 lid 3 BW). Dit betekent dat de termijn van 14 dagen pas kan gaan lopen na ontvangst van de aanmaning. En dat zal niet de briefdatum zijn. Post pleegt niet dezelfde dag bezorgd te worden, maar één of (zelfs) meer dagen later. De handelwijze van eiseres is in strijd met de wet: gedaagde is geen termijn van 14 dagen gegund, maar een termijn van 14 dagen minus de tijd die de brieven nodig hebben om gedaagde te bereiken. Het onder de feiten aangehaalde niet-bindende advies van het Kifid miskent dit en gaat in zoverre uit van een onjuiste rechtsopvatting.
Deze twee brieven hebben dus evenmin de schorsing of beëindiging van de dekking onder de polis bewerkstelligd.
5.5.
Uit de stellingen van eiseres valt aldus niet goed valt af te leiden dat zij op de wettelijk voorgeschreven wijze gedaagde heeft aangemaand om de achterstallige premie te betalen. In zoverre is haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde dient daarom afgewezen te worden.
Een bewijsopdracht aan eiseres dat de bewuste brieven gedaagde überhaupt hebben bereikt
- gedaagde betwist daarvan de ontvangst - kan achterwege blijven. Ook het verweer van gedaagde dat zij wél tijdig de premie heeft betaald (welk verweer steun vindt in het door haar als productie 3 overgelegde bankrekeningafschrift) kan onbesproken blijven.
5.6.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde (twee punten, € 300,-- per punt voor zaken vanaf € 5.000,-- tot en met € 10.000,--).
Deze veroordeling zal, zoals door gedaagde gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en worden vermeerderd met de nakosten, die toewijsbaar zijn op de gebruikelijke wijze.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde, tot op heden begroot op € 600,-, vermeerderd met € 157,-- voor nasalaris zonder betekening, en, in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 82,-- en de explootkosten van betekening van het vonnis,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en uitgesproken door mr. C. Bouwman op 1 april 2020.