ECLI:NL:RBROT:2020:2967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
8157961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en schadevergoeding bij gebreken in gehuurde bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de verhuurder, BF-009 B.V. [eiser] huurt een bedrijfsruimte in Rotterdam en stelt dat er gebreken zijn, waaronder een lekkage op het dak en water in de kelder. Hij vordert een huurprijsvermindering van 30% en schadevergoeding voor omzetderving. De procedure begon met een dagvaarding op 5 november 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 19 februari 2020.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van vermindering van huurgenot of schade, aangezien [eiser] zijn hotelkamers steeds heeft kunnen verhuren. De aanwezigheid van water in de kelder en de lekkage op het dak zijn niet voldoende om de vordering te onderbouwen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.442,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] de kosten moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8157961 CV EXPL 19-48528
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser] (gemeente [gemeente] ),
eiser,
gemachtigde: mr. B.J. Roodenburg te Rijswijk (ZH),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BF-009 B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.M. Roepel te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland).
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘BF’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 5 november 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties van 18 december 2019;
  • het tussenvonnis van 18 december 2019 waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald;
  • de brief met aanvullende producties van [eiser] van 7 februari 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 februari 2020;
  • de brieven van partijen van 9 maart 2020 waarin zij laten weten hun geschil niet in onderling overleg opgelost te hebben en vonnis te willen.

2..Het geschil

2.1
[eiser] huurt van BF de bedrijfsruimte aan de [adres] in ( [postcode] ) Rotterdam. In artikel 1.3 van de huurovereenkomst is overeengekomen dat [eiser] het gehuurde als ‘apparthotel’ zal gebruiken.
2.2
[eiser] stelt dat in de ruimte die hij huurt van BF sprake is (geweest) van gebreken, te weten een, inmiddels herstelde, lekkage op het dak en water in de kelder. [eiser] vordert daarom:
(1) vermindering van de huur met 30% vanaf 1 september 2018 tot het moment dat de gebreken verholpen zijn;
(2) veroordeling van BF tot terugbetaling van sinds 1 september 2018 teveel betaalde huur, wat bij 30% huurprijsvermindering neerkomt op € 3.125,00 per maand;
(3) veroordeling van BF tot vergoeding van € 2.555,00 aan omzetderving;
(4) veroordeling van BF tot herstel van de gebreken, met veroordeling van BF tot betaling van een dwangsom als zij niet aan deze veroordeling voldoet.
2.3
BF voert verweer tegen de vordering.
2.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser] en BF de vordering en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

3..De beoordeling

3.1
De vordering van [eiser] BF te veroordelen ‘de gebreken aan het gehuurde deugdelijk (te laten) herstellen’ is te algemeen geformuleerd en alleen daarom al niet toewijsbaar. BF kan, als daartoe aanleiding bestaat, alleen veroordeeld worden om een specifiek omschreven gebrek te verhelpen. [eiser] verklaarde op de mondelinge behandeling, overigens zonder zijn in de dagvaarding geformuleerde eis op dit punt aan te passen, dat het hem om het water in de kelder gaat. De kantonrechter begrijpt dat BF hier mee bezig is en gaat ervan uit dat dit probleem wordt opgelost. Een oplossing van het probleem is immers ook in het belang van BF zelf. De oplossing duurt [eiser] wellicht te lang maar BF merkt wat dit betreft terecht op dat voor iets gerepareerd kan worden, eerst duidelijk moet zijn wát er gerepareerd moet worden. Dat kost soms tijd. Partijen zijn het er overigens over eens dat van een lekkage op het dak geen sprake meer is.
3.2
[eiser] heeft in geval van vermindering van huurgenot door een gebrek recht op een daaraan evenredige vermindering van de huur (artikel 7:207 lid 1 BW) en recht op vergoeding van de door dat gebrek veroorzaakte schade (7:208 BW). [eiser] vordert wat de lekkage op het dak en het water in de kelder betreft vermindering van de huur met 30% en veroordeling van BF tot vergoeding van een omzetderving van € 2.555,00 per maand. De omzetderving wordt, stelt [eiser] , veroorzaakt doordat hij door het water in de kelder de kelderboxen niet kan verhuren.
3.3
De kantonrechter ziet, los van de vraag of de problemen die [eiser] noemt gebreken zijn als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW en los van de vraag of de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de huurovereenkomst aansprakelijkheid voor schade en huurprijs-vermindering uitsluiten, geen aanleiding tot toewijzing van de huurprijsvermindering en de schadevergoeding die [eiser] vordert. Uit niets blijkt namelijk dat sprake is van vermindering van huurgenot en/of van schade. [eiser] heeft de bedrijfsruimte gehuurd om daar een apparthotel in te vestigen en hij verklaarde tijdens de mondelinge behandeling van de zaak dat al de kamers steeds zijn verhuurd. Wat dat betreft lijdt [eiser] dus geen schade. Dat de gasten ontevreden zijn blijkt niet. Het kan wat de kelders betreft zo zijn dat [eiser] deze door het water daar niet kan verhuren, maar dat hij in het gehuurde kelders zou gaan en mogen verhuren is sowieso niet overeengekomen. Het ‘genot’ dat BF [eiser] moet leveren ziet slechts op de te verhuren hotelkamers. Dat in het gehuurde überhaupt kelderboxen aanwezig zijn, iets wat niet gebruikelijk is voor een hotel, is, zo verklaarde BF, het gevolg van het aanvankelijke plan om van het gehuurde woonruimte met kelderboxen te maken en dat daar kelderboxen aanwezig zijn is dus eigenlijk toeval. Als [eiser] wil zeggen dat de boxen door de hotelgasten erbij (kunnen) worden gehuurd, blijkt dit uit niets.
3.4
[eiser] lijkt zich, door tijdens de mondelinge behandeling op te merken ‘het is contract law, ik wil ‘hersteld’ worden en huurprijsvermindering’, op het standpunt te stellen dat de enkele lekkage op het dak en het enkele water in de kelder al voldoende is om zijn vordering toe te kunnen wijzen, maar dat is niet zo. Daarvoor moet sprake zijn van verminderd huur-genot en schade en daarvan is zoals gezegd geen sprake; het is in ieder geval niet gebleken.
3.5
Omdat voor huurprijsvermindering geen aanleiding bestaat, is van teveel door [eiser] betaalde huur ook geen sprake. De vordering van [eiser] tot veroordeling van BF tot terugbetaling van teveel betaalde huur is daarom niet toewijsbaar.
3.6
[eiser] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.7
Dit vonnis wordt zoals BF vordert wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [eiser] aan die veroordeling moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van BF vastgesteld op € 1.442,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van € 721,00 per punt);
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686