ECLI:NL:RBROT:2020:293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
C/10/582671 / HA RK 19-1115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van kredietregistraties en beoordeling van ontvankelijkheid in het kader van de AVG

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, die om verwijdering van kredietregistraties in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) verzocht. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Zomer, stelde dat de negatieve kredietregistraties zijn kansen op een bestuursfunctie bij Max Property Group belemmerden. De verweersters, ABN AMRO Bank N.V. en International Card Services B.V. (ICS), vertegenwoordigd door respectievelijk mr. H. Scholten en mr. R.A. van Weelderen, voerden aan dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij de wettelijke termijn voor indiening had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was, omdat hij zijn verzoek meer dan zes weken na de afwijzing van de kredietregistraties had ingediend. De rechtbank verwierp de stelling van de verzoeker dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, en concludeerde dat de verwerende partijen een deugdelijke motivering voor hun afwijzing hadden gegeven. De rechtbank overwoog verder dat, zelfs als de verzoeker ontvankelijk zou zijn geweest, zijn verzoek niet toewijsbaar zou zijn geweest, omdat de belangen van de kredietverstrekkers zwaarder wogen dan die van de verzoeker. De rechtbank veroordeelde de verzoeker in de proceskosten van zowel ABN AMRO Bank als ICS.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/582671 / HA RK 19-1115
Beschikking van 14 januari 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker,
advocaat mr. K.J. Zomer te Oosterhout,
en
1. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. H. Scholten te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
verweerster,
advocaat mr. R.A. van Weelderen te Schalkhaar.
Verzoekster wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweersters worden hierna ieder afzonderlijk ABN AMRO Bank en ICS genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 26 september 2019, met producties 1 t/m 31;
- de brief van mr. Zomer van 18 november 2019, met productie 32;
- het verweerschrift van ABN AMRO Bank, ter griffie ontvangen op 26 november 2019, met producties 1 t/m 31;
- het verweerschrift van ICS, ter griffie ontvangen op 27 november 2019, met producties 1 t/m 4;
- de mondelinge behandeling, gehouden op 3 december 2019, en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mrs. Zomer en Van Weelderen.
1.2.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

ABN AMRO Hypotheken Groep

2.1.
Op 25 januari 2008 hebben [verzoeker] en zijn voormalig partner enerzijds en ABN AMRO Hypotheken Groep anderzijds een overeenkomst van hypothecaire geldlening van
€ 757.000,00 gesloten ten behoeve van de aanschaf van een woning.
2.2.
Op 9 december 2013 is dit hypothecair krediet in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) onder contractnummer [nummer contract 1] met een code A geregistreerd.
2.3.
Omstreeks juli 2015 heeft [verzoeker] een volmacht aan ABN AMRO Hypotheken Groep verleend voor een onderhandse verkoop van de woning. In april 2016 heeft deze verkoop plaatsgevonden. De verkoop heeft geresulteerd in een restschuld van een bedrag van € 236.790,58.
2.4.
Op 10 maart 2017 is namens [verzoeker] een verzoek tot finale kwijting van het restant van de vordering van ABN AMRO Hypotheken Groep gedaan.
2.5.
Op 3 juli 2017 heeft [naam] namens ABN AMRO Hypotheken Groep dit verzoek toegewezen en, na betaling van een bedrag van € 6.061,84 door [verzoeker] , heeft ABN AMRO Hypotheken Groep finale kwijting verleend voor het restant van € 230.728,74.
2.6.
In december 2017 is in het CKI van het BKR een bijzonderheidscode 3 vermeld.
ABN AMRO Bank
2.7.
Op 22 februari 2010 hebben [verzoeker] enerzijds en ABN AMRO Bank anderzijds een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 1.589.103,52.
2.8.
Op 12 juni 2013 hebben [naam bedrijf verzoeker] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam] en feitelijk gedreven door [verzoeker] , enerzijds en ABN AMRO Bank anderzijds een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 252.500,00, onder een borgstelling van € 300.000,00 van [verzoeker] .
2.9.
Op respectievelijk 10 oktober 2016 en 7 november 2016 zijn voornoemde kredieten in het CKI van het BKR onder contractnummers [nummer contract 2] en [nummer contract 3] met een code A geregistreerd.
2.10.
Op 21 december 2016 is namens [verzoeker] bij ABN AMRO Bank een verzoek tot finale kwijting van het restant van de vorderingen van ABN AMRO Bank gedaan.
2.11.
Op 2 januari 2017 heeft ABN AMRO Bank dit verzoek toegewezen en, na betaling van een bedrag van € 13.342,44 door [verzoeker] , finale kwijting verleend voor het restant van
€ 507.846,51.
2.12.
In februari 2017 is in het CKI van het BKR voor beide kredieten een bijzonderheidscode 3 vermeld.
2.13.
Bij brief van 22 februari 2019 heeft CoderingVrij namens [verzoeker] bij ABN AMRO Bank een verzoek ingediend tot het verwijderen van de kredietregistraties uit het CKI.
2.14.
Op 8 april 2019 heeft ABN AMRO Bank dit verzoek afgewezen.
ICS
2.15.
In 2012 heeft ICS een ABN AMRO Visa Card aan [verzoeker] verstrekt. Aan deze creditcard was een krediet verbonden.
2.16.
Op 10 november 2016 is dit krediet in het CKI van het BKR onder contractnummer [nummer contract 4] met een code A geregistreerd.
2.17.
Op 21 december 2016 is namens [verzoeker] bij ICS een verzoek tot finale kwijting van het restant van de vordering van ICS gedaan.
2.18.
Op 7 februari 2017 heeft ICS dit verzoek toegewezen en finale kwijting verleend voor het restant van € 4.432,95.
2.19.
Bij brief van 22 februari 2019 heeft CoderingVrij namens [verzoeker] bij ICS een verzoek ingediend tot het verwijderen van de kredietregistratie uit het CKI.
2.20.
Op 1 april 2019 heeft ICS dit verzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, ABN AMRO Bank en ICS te bevelen om de bijzonderheidscodering(en) in het CKI van het BKR te verwijderen dan wel verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00 bij niet nakoming van deze verplichting, met veroordeling van ABN AMRO Bank en ICS in de proces- en nakosten.
3.2.
[verzoeker] stelt voorop dat hij ontvankelijk in zijn verzoek is, omdat de verwerkingsverantwoordelijken ABN AMRO Bank en ICS in gebreke zijn gebleven een deugdelijk antwoord dan wel een voldoende gemotiveerde afwijzing te geven na de verwijderingsverzoeken van [verzoeker] . Hierdoor is de termijn als bepaald in artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) niet van toepassing.
3.3.
[verzoeker] legt voorts inhoudelijk aan zijn verzoek ten grondslag dat hij er belang bij heeft dat de negatieve kredietregistraties op zijn naam worden verwijderd, omdat deze een te verkrijgen bestuursfunctie bij Max Property Group B.V. (hierna: Max Property Group) belemmeren. Max Property Group tracht bepaalde vergunningen bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) te verkrijgen. Dit is volgens [verzoeker] niet mogelijk als een bestuurder negatieve kredietregistraties op zijn naam heeft.
3.4.
ABN AMRO Bank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van zijn verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.5.
ABN AMRO Bank heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er is sprake van slechte betalingsmoraal, grote en voortdurende betalingsachterstanden, niet nagekomen betalingsregelingen en finale kwijting van een aanzienlijk bedrag. Dit geldt ook ten aanzien van het hypothecair krediet bij ABN AMRO Hypotheken Groep. Bovendien heeft [verzoeker] ABN AMRO Bank onjuist, althans onvolledig, geïnformeerd bij het maken van de afspraken omtrent de finale kwijting. Daarnaast is het door [verzoeker] gestelde belang niet aanwezig. De AFM voert bij een vergunningsaanvraag een betrouwbaarheidstoets uit. Het hebben van een kredietregistratie op naam van een bestuurder van een vennootschap maakt hiervan geen onderdeel uit. Het belang bij handhaving van de kredietregistraties prevaleert boven het door [verzoeker] gestelde belang.
3.6.
ICS voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van zijn verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proces- en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.
ICS heeft hiertoe het volgende aangevoerd. [verzoeker] is financieel niet stabiel. Uit de door [verzoeker] overgelegde jaarstukken blijkt in ieder geval niet de financiële stabiliteit van [verzoeker] . Bovendien heeft [verzoeker] bij het maken van afspraken omtrent de finale kwijting ICS en andere schuldeisers onvolledig en onjuist geïnformeerd over zijn (toekomstige) financiële (inkomsten)positie. Dit zegt iets over de dubieuze betalingsmoraal van [verzoeker] . Daarnaast betwist ICS het door [verzoeker] gestelde belang. Voor een vergunningsaanvraag bij de AFM wordt een betrouwbaarheidstoets uitgevoerd en de kredietregistratie bij het BKR maakt daar geen onderdeel van uit. Het door [verzoeker] gestelde belang tot verwijdering van de kredietregistratie op zijn naam is daarom niet aanwezig zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Het belang bij handhaving van de kredietregistratie prevaleert boven het door [verzoeker] gestelde belang. Het is in het algemeen belang dat andere kredietverstrekkers op de hoogte zijn van het kredietverleden van [verzoeker] .
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 35 UAVG dient een verzoek als het onderhavige binnen zes weken na de eerdere afwijzing van de kredietverstrekker daarvan te worden ingediend bij de bevoegde rechtbank. Ter beoordeling van de ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoek dient te worden nagegaan of dit binnen de termijnen van artikel 12 lid 3 Algemene verordening gegevensbescherming (EU) 2016/679 (AVG) heeft plaatsgevonden.
4.2.
Bij brieven van 22 februari 2019 heeft CoderingVrij, als professioneel gemachtigde van [verzoeker] , ABN AMRO Bank en ICS verzocht de kredietregistraties op naam van [verzoeker] uit het CKI van het BKR te verwijderen. Op 1 april 2019 respectievelijk 8 april 2019 hebben ICS en ABN AMRO Bank het verzoek van [verzoeker] gemotiveerd afgewezen. Vervolgens heeft [verzoeker] eerst op 26 september 2019 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank. Dat is meer dan zes weken na de afwijzing van ABN AMRO Bank en ICS en derhalve te laat. [verzoeker] stelt dat de termijn van zes weken in zijn geval niet als fataal heeft te gelden en voert daartoe aan dat de afwijzingsbrieven van ABN AMRO Bank en ICS geen (deugdelijke) belangenafweging bevatten. Deze stelling wordt door de rechtbank verworpen. De reacties van ABN AMRO Bank en ICS geven een deugdelijke motivering van hun beslissing op het verwijderingsverzoek. Het had op de weg van de professioneel gemachtigde van [verzoeker] gelegen de wettelijke termijn te bewaken. Van feiten die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen maken is niet gebleken. In de gegeven omstandigheden leidt de termijnoverschrijding daarom tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoek.
4.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in het geval [verzoeker] wel ontvankelijk in zijn verzoek zou zijn geweest, het verzoek evenmin toewijsbaar zou zijn geweest.
4.4.
ABN AMRO Bank en ICS zijn aanbieders van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet financieel toezicht (Wft). Op grond van artikel 4:32 Wft nemen ABN AMRO Bank en ICS als aanbieder van krediet deel aan de registratie van door aanbieders aan consumenten en zakelijke klanten verstrekte kredieten. De registratie wordt uitgevoerd door het BKR en valt onder de werking van de AVG.
4.5.
Het registreren van [verzoeker] in het CKI van het BKR is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 2 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke moet bij het registeren van persoonsgegevens voldoen aan de formaliteiten uit het Algemeen Reglement CKI van het BKR. Voorts moet volgens vaste rechtspraak de verwerking van persoonsgegevens steeds voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (HR 9 september 2011, NJ 2011/595). Dit betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene van wie de persoonsgegevens worden verwerkt, niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.6.
Artikel 21 AVG bepaalt dat de betrokkene (in dit geval [verzoeker] ) te allen tijde het recht heeft om vanwege met zijn specifieke verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. De verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval ABN AMRO Bank en ICS) staakt de verwerking van de persoonsgegevens, tenzij hij daarvoor dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene.
4.7.
Uit het Algemeen Reglement CKI van het BKR blijkt dat de doelstelling van het BKR tweedelig is. Enerzijds richt het BKR zich voor de consument op het voorkomen van overkreditering en andere financiële problemen en anderzijds voor zakelijke klanten op het beperken van financiële risico’s bij kredietverlening. Wanneer een betrokkene bezwaar maakt tegen verwerking van persoonsgegevens moet de verwerkingsverantwoordelijke dat bezwaar honoreren tenzij de gerechtvaardigde gronden voor verwerking zwaarder wegen dan de belangen van de betrokkene.
4.8.
Als [verzoeker] ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek, dan had dus het doel van de kredietregistraties en het daaruit voortvloeiende belang van ABN AMRO Bank en ICS en andere kredietverstrekkers moeten worden afgewogen tegen zijn belangen.
4.9.
De rechtbank is in het kader van die belangenafweging van oordeel dat hetgeen [verzoeker] in dit verband heeft aangevoerd onvoldoende zou zijn geweest om de bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR te verwijderen. Het enkele feit dat [verzoeker] als gevolg van de (handhaving van de) bijzonderheidscoderingen problemen ondervindt bij het verkrijgen van een bestuursfunctie bij Max Property Group weegt niet op tegen het belang van potentiële kredietverstrekkers. Dit klemt in het onderhavige geval te meer, nu het om een forse schuldenlast ging, waarvan het grootste deel pas in 2017 is kwijtgescholden, nadat slechts een klein deel van de totale schuldenlast was voldaan. Onder deze omstandigheden is het van belang dat de bijzonderheidscoderingen worden gehandhaafd. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn persoonlijke belang zwaarder weegt dan het algemeen belang bij de handhaving van de bijzonderheidscoderingen, legt in die situatie onvoldoende gewicht in de schaal. Potentiële kredietverstrekkers hebben er een gerechtvaardigd belang bij kennis te nemen van het kredietverleden van [verzoeker] , zodat voor hen zichtbaar is welke bijzonderheden zich hebben voorgedaan op aan [verzoeker] verstrekte kredieten. Dat de vennootschappen van [verzoeker] goede omzetten en winsten genereren en hij daaruit gezamenlijk met zijn partner een aanzienlijk bedrag privé onttrekt, maakt dit niet anders.
4.10.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO Bank respectievelijk ICS. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van ABN AMRO Bank respectievelijk ICS begroot op een bedrag van
€ 639,00 aan griffierecht en € 1.086,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II), derhalve op een totaalbedrag van € 3.450,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
kostenveroordeling - ABN AMRO Bank
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO Bank begroot op € 1.725,00;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;
kostenveroordeling – ICS
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ICS begroot op
€ 1.725,00;
5.5.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van deze beschikking;
5.6.
verklaart deze beschikking wat betreft de veroordelingen onder rechtsoverwegingen 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
2897/801/676