In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de betrokkenen telefonisch zijn gehoord in verband met de COVID-19 maatregelen. De moeder van [naam kind], die momenteel in een klinische opname verblijft, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI). De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat [naam kind] een positieve ontwikkeling doormaakt in het pleeggezin, maar de moeder nog niet in staat is om voor hem te zorgen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] in een onstabiele thuissituatie is opgegroeid en dat de moeder door haar persoonlijke problematiek niet in staat was om de zorg voor hem op zich te nemen. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en de ontwikkeling van [naam kind] zorgvuldig gewogen. De moeder heeft aangegeven dat zij hard werkt aan haar herstel en dat zij hoopt op een terugplaatsing van [naam kind] in de toekomst. Echter, gezien de huidige omstandigheden en de noodzaak voor stabiliteit in het leven van [naam kind], heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 9 oktober 2020.
De kinderrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat het in het belang van [naam kind] is om de uithuisplaatsing te verlengen, zodat er voldoende tijd is om te onderzoeken of een terugplaatsing bij de moeder mogelijk is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 april 2020, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.