ECLI:NL:RBROT:2020:2778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
8084345
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling borgsom en bemiddelingskosten in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Rodriguez Gonzalez, vorderde de terugbetaling van een borgsom van € 800,- en € 393,25 aan bemiddelingskosten. Eiseres had van 14 september 2018 tot 31 maart 2019 een woning gehuurd van gedaagde, waarbij een borgsom van € 1.600,- was betaald. Gedaagde had echter slechts de helft van de borgsom terugbetaald en weigerde de rest terug te betalen totdat eiseres de sleutel van de woning had ingeleverd. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende had aangetoond dat hij een opeisbare vordering had op eiseres, waardoor er geen grond was voor opschorting van de betalingsverplichting. De vordering tot betaling van het restant van de borgsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over het bedrag. De vordering tot terugbetaling van de bemiddelingskosten werd afgewezen, omdat deze kosten niet aan gedaagde waren betaald. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8084345 \ CV EXPL 19-43376
uitspraak: 17 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Rodriguez Gonzalez te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 24 september 2019;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • de conclusie van repliek met een productie;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van gedaagde.
1.2.
[gedaagde] heeft, na daartoe door de kantonrechter in de gelegenheid te zijn gesteld, in aanvulling op zijn mondelinge antwoord een aanvullende schriftelijke reactie in het geding gebracht. Hij heeft deze reactie echter in de Engelse taal opgesteld. Nu voor de Nederlandse rechter in de Nederlandse taal dient te worden geprocedeerd, worden deze schriftelijke antwoord en de daarbij overgelegde producties door de kantonrechter buiten beschouwing gelaten.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] heeft van 14 september 2018 tot en met 31 maart 2019 van [gedaagde] de woning gehuurd, gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg aanvankelijk € 1.600,- per maand, en vanaf 14 oktober 2018 is deze huurprijs bijgesteld naar € 900,- per maand.
2.2.
In artikel 10.2 van de huurovereenkomst is bepaald:
“In order to guarantee compliance with their obligations under this agreement, the tenant must pay a deposit in the amount of €1.600.00 to the owner before or at latest at the time of signing this agreement. The deposit does not bear interest. After termination of the contract, the deposit €1.600.00 will be refunded within 4 weeks after check out on the account of the tenant.”
2.3.
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft Rotterdam Appartments Real Estate, de verhuurmakelaar van [gedaagde] (hierna: de verhuurmakelaar), aanspraak gemaakt op een bedrag van € 393,25 aan bemiddelings- en/of administratiekosten.
2.4.
[eiseres] heeft de borgsom van € 1.600,- en de bemiddelingskosten van € 395,25 op 3 september 2018 aan de verhuurmakelaar voldaan.
2.5.
Partijen hebben elkaar over en weer de volgende sms-berichten verzonden.
  • [eiseres] (7 april 2019):
  • [eiseres] (8 april 2019):
  • [eiseres] (21 april 2019):
  • [eiseres] (30 april 2019):
o [gedaagde] (30 april 2019):
“You can drop the key off any time. I don’t understand. You have contract from us and it’s ended.”
  • [eiseres] (datum onbekend):
  • [eiseres] (18 juni 2019):
o [gedaagde] (1 juli 2019):
“We are returning deposit this week FYI. Thanks”
2.6.
Op 13 juni 2019 reageert [gedaagde] op een aanmaning tot betaling door de gemachtigde van [eiseres] :
“Hello
Already agree to pay this girl back.
We agreed on the telephone.
Sorry do not understand why your included????
Thanks”
2.7.
Op 11 juli 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 800,- overgeschreven naar [eiseres] , onder vermelding van de omschrijving ‘Half deposit’.
2.8.
Op 31 juli 2019 heeft [gedaagde] , na een nieuwe aanmaning tot betaling door de gemachtigde van [eiseres] , per e-mail het volgende meegedeeld:
“Dear sir,
Further to your email we have refunded the deposit for the stay of your client.
The extra refund is only available when se returns to key which she has to get room.
We have had contact with her over this and she agreed she would return it.
Furthermore, we contest any other charges you might have as the client was made very clear to her that the key would have to be returned to me in person.
This had not be done.
You are informed that due tot his not being completed we still hold the other half of the deposit.
Thank you
[gedaagde] ”

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft (samengevat) bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 800,- aan borg, vermeerderd met de wettelijke rente over aanvankelijk € 1.600,- en thans € 800,- en € 393,25 ter zake van bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft tot op heden slechts € 800,- van de door [eiseres] betaalde borgsom terugbetaald, zodat [eiseres] aanspraak maakt op het restant van
€ 800,-. [eiseres] dacht aanvankelijk dat zij de bemiddelingskosten van € 393,25 verschuldigd was, zij heeft zich echter gerealiseerd dat hier geen grond voor bestaat, zodat zij deze kosten als onverschuldigd betaald terugvordert.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende aangevoerd. [gedaagde] is in beginsel bereid om het restant van de borg terug te betalen, echter gaat hij hier pas toe over indien [eiseres] haar sleutel van de woning inlevert, hetgeen zij nog niet heeft gedaan.

4..De beoordeling

4.1.
Niet in het geding is dat [eiseres] bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom van € 1.600,- heeft betaald en dat deze op basis van de huurovereenkomst binnen 4 weken na het einde van de huurovereenkomst door [gedaagde] terugbetaald moet worden. Eveneens staat als onbetwist vast dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd per 31 maart 2019. In beginsel diende [gedaagde] de borgsom daarom uiterlijk 28 april 2019 aan [eiseres] terug te betalen.
4.2.
[gedaagde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat hij terugbetaling van de borgsom opschort tot [eiseres] haar sleutel heeft ingeleverd. Uit artikel 6:52 BW volgt dat dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt.
4.3.
[eiseres] stelt dat zij de sleutel reeds heeft ingeleverd. Daartoe wijst ze op de sms-conversatie tussen partijen (zoals opgenomen onder 2.5). Uit deze conversatie blijkt dat [gedaagde] zich enkele weken achtereenvolgens bereid toont om de sleutel in te leveren. In haar sms-bericht van 18 juni 2019 stelt [gedaagde] dat zij de sleutel heeft achtergelaten en vraagt zij expliciet of [gedaagde] de sleutel ontvangen heeft. Met [eiseres] is de kantonrechter het eens dat [gedaagde] door zijn reactie, te weten
“We are returning deposit this week FYI. Thanks”,impliceert dat hij de sleutel ontvangen heeft. Ook in de e-mail die [eiseres] enkele dagen daarvoor aan de gemachtigde van [eiseres] stuurde stelt [gedaagde] dat hij de borgsom terug zal betalen, zonder op enige wijze vermelding te maken van de sleutel. Aldus heeft [eiseres] haar stelling dat zij de sleutel heeft ingeleverd onderbouwd.
4.4.
Daartegenover heeft [gedaagde] zijn stelling dat [eiseres] de sleutel niet heeft ingeleverd slechts onderbouwd met e-mails die hij na enkele aanmaningen van de gemachtigde van [eiseres] aan die gemachtigde heeft gezonden en met een e-mailconversatie met [eiseres] uit oktober 2019.
4.5.
De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij een opeisbare vordering op [eiseres] heeft. Voor opschorting van zijn betalingsverplichting is dan ook geen plaats. De vordering tot betaling van het restant van de borgsom zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke rente over de borgsom. De rente is conform artikel 6:119 BW toewijsbaar over de periode dat [gedaagde] in verzuim is. Op grond van de huurovereenkomst dient de borgsom binnen vier weken na het einde van de huurovereenkomst te worden teruggestort. [gedaagde] is daarom op 29 april 2019 van rechtswege in verzuim komen te verkeren, zoals bedoeld in artikel 6:83 sub a BW. De gevorderde wettelijke rente wordt daarom toegewezen met ingang van 29 april 2019. Deze rente bedraagt berekend tot en met 11 juli 2019, te weten de dag van de terugbetaling van de helft van de borgsom, een bedrag van € 6,49.
4.7.
[eiseres] maakt voorts aanspraak op € 393,25 aan onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten. [eiseres] heeft deze kosten echter betaald aan de verhuurmakelaar, op basis van een factuur met de post ‘contribution cost for the owner’, die de verhuurmakelaar aan haar gestuurd heeft. Gesteld noch gebleken is derhalve dat dit geldbedrag door [eiseres] aan [gedaagde] is gegeven zoals bedoeld in artikel 6:203 BW. Voor toewijzing van deze vordering is dan ook geen plaats.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] verwezen te worden in de kosten van het geding. Nu [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 806,49 aan borgsom en tot en met 11 juli 2019 verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,- vanaf 12 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 81,- aan verschotten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag van de voldoening, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394