ECLI:NL:RBROT:2020:2756

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
7339444 \ CV EXPL 18-48095
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van terbeschikkingstelling van een paardenwagen als huurovereenkomst versus koopovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiser) en een natuurlijke persoon (hierna: gedaagde) over de kwalificatie van een overeenkomst betreffende een paardenwagen. Eiser heeft gesteld dat de terbeschikkingstelling van de paardenwagen moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, terwijl gedaagde betoogt dat het een koopovereenkomst betreft. De procedure volgde op een eerdere kort geding uitspraak waarin gedaagde was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.962,00 en tot afgifte van de paardenwagen aan eiser.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen in juni 2018 een mondelinge overeenkomst hebben gesloten waarbij gedaagde de beschikking kreeg over een Renault Master Horsebox. Eiser heeft de huurprijs vastgesteld op € 3.000,00 per maand, met de mogelijkheid voor gedaagde om de wagen per 1 oktober 2018 te kopen. Gedaagde heeft echter slechts één huurbetaling verricht en heeft de overige betalingen niet gedaan. Eiser heeft gedaagde gesommeerd tot betaling, maar gedaagde heeft de overeenkomst op 10 oktober 2018 buitengerechtelijk ontbonden, stellende dat de wagen non-conform was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een huurovereenkomst, omdat de afspraken tussen partijen voldoen aan de definitie van een huurovereenkomst volgens het Burgerlijk Wetboek. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, omdat hij de huurtermijnen niet heeft voldaan. De vordering van eiser tot schadevergoeding voor de schade aan de paardenwagen is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde deze schade heeft veroorzaakt. De kantonrechter heeft de vordering in reconventie van gedaagde tot verklaring van een koopovereenkomst afgewezen, omdat de kwalificatie van de overeenkomst als huurovereenkomst is bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7339444 \ CV EXPL 18-48095
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Heijink,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. D.M. Lamers.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 14 september 2018, met producties;
  • de door [eiser] op de rolzitting van 11 december 2018 overgelegde producties, met toelichting en eiswijziging;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 8 januari 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende producties.
1.2.
Op 14 februari 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens [eiser] is de heer [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Heijink. [gedaagde] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Lamers.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van een tussen partijen mondeling gesloten overeenkomst heeft [gedaagde] in juni 2018 van [eiser] de beschikking gekregen over een nieuwe Renault Master Horsebox met kenteken [kentekennummer] (hierna: de paardenauto). Deze paardenauto is op naam blijven staan van [eiser] en is op verzoek van [gedaagde] voorzien van belettering en extra opties. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de brandstof, verzekering en motorrijtuigenbelasting van de paardenauto zou betalen.
2.2.
Op 12 juni 2018 heeft [gedaagde] per WhatsApp het volgende bericht aan [eiser] gestuurd:
“goedemiddag [naam] ,
Indien mogelijk drie maanden verhuur 3000 per maand. Juli t/m sep. 1 oktober overnemen voor koopsom minus 6000. Nu alles tekenen. Dus van de betaalde 9000 verrekenen we er 6000. Levering direct. [gedaagde]
Auto op jouw naam tot 1 oktober”
En op 13 juni 2018 heeft [gedaagde] per WhatsApp het volgende bericht naar [eiser] gestuurd:
“ [naam] , graag drie maal een maandfactuur op mij privé elk € 3000. Per 1 oktober kan ik zakelijk of privé afnemen. Dan ontvang ik een factuur van aanschaf minus € 6000. (…)”
2.3.
Vervolgens hebben partijen per WhatsApp meerdere malen met elkaar gecommuniceerd over de betalingen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft een aantal keren toegezegd te betalen, maar de betalingen bleven (op de maand juni 2018 na) uit.
2.4.
[eiser] heeft onder meer de volgende facturen aan [gedaagde] verzonden:
  • factuur van 20 juni 2018, met de omschrijving “
  • factuur van 20 juni 2018, met de omschrijving “
  • factuur van 7 augustus 2018 ten bedrage van € 1.218,00 ten aanzien van de “
  • factuur van 7 augustus 2018 ten bedrage van € 484,00 inclusief btw ten aanzien van de “
2.5.
Bij brief van 24 augustus 2018 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiser] gesommeerd om tot betaling van € 9.024,00 over te gaan. [gedaagde] heeft dat bedrag niet betaald.
2.6.
Op 6 september 2018 heeft [eiser] van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verlof gekregen om conservatoir derdenbeslag te leggen (ten hoogte van € 11.650,00) op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank en om conservatoir beslag te leggen op de paardenauto en deze in gerechtelijke bewaring te geven.
2.7.
Op 7 september 2018 heeft de deurwaarder conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank en heeft de deurwaarder de paardenauto in beslag genomen en in bewaring gegeven.
2.8.
Bij brief van 10 oktober 2018 heeft [gedaagde] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Het voertuig is door uw cliënte non-conform afgeleverd, gezien het feit dat het dak van de veewagen met ducttape blijkt te zijn bevestigd, dan wel gerepareerd, dan wel gedicht, en er reeds binnen enkele weken na levering van het voertuig tal van lekkages zijn ontstaan, waardoor er waterschade is ontstaan aan onder andere de plafonds en de bergruimte van het voertuig, alsook aan de zadels en ruiterkledij welke zich in de veewagen bevonden.
Tevens zijn zadelsteunen spontaan losgekomen van de wanden.
Deze gebreken zijn door uw cliënte erkent, doch niet, dan wel deugdelijk, dan wel niet tijdig herstelt.
Gezien het voorgaande, alsook de wijze van afhandeling van deze klachten, heeft cliënt geen enkel vertrouwen meer in het door uw cliënte geleverde voertuig.
Middels deze brief ontbindt cliënt (lees: [gedaagde] ) dan ook de koopovereenkomst ex artikel 7:22 lid 1 BW.
(…)”
2.9.
[eiser] is een kort gedingprocedure gestart tegen [gedaagde] . Bij uitspraak van 6 november 2018 (zaaknummer: 7175889 VV EXPL 18-397) heeft de kantonrechter van deze rechtbank in kort geding [gedaagde] – onder meer – veroordeeld om aan [eiser] te betalen € 8.962,00 (de 4 facturen van 20 juni 2018 en 7 augustus 2018) en heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeeld tot afgifte van de paardenauto aan [eiser] .
2.10.
De paardenauto is na de kort geding-uitspraak weer in het bezit gekomen van [eiser] . De paardenauto is vervolgens door [eiser] verkocht.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] heeft, na wijziging van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht:
a. dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] ;
b. dat [gedaagde] aansprakelijk is voor (de gevolgen van) de schade aan de paardenauto (Renault Master met kenteken [kentekennummer] );
2) ( (voorwaardelijk, namelijk voor zover nog een overeenkomst tussen partijen zou bestaan) de overeenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;
2) ( [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
I. een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over de schade vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II. de buitenrechtelijke incassokosten vermeerderd met rente voldoet binnen de zg. 14-dagen termijn, ter grootte van € 826,20;
III. de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de eerste sommatiebrief d.d. 24 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. de proceskosten en de kosten van het beslag en de kosten van bewaring, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis;
V. de wettelijke rente over de proceskosten en de kosten van het beslag en bewaring vanaf 14 dagen na datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft de paardenauto aan [gedaagde] verhuurd, met de mogelijkheid van koop per 1 oktober 2018 voor een bedrag van € 69.575,00 inclusief btw en bpm, waarbij dan twee maanden huur van de koopsom zou worden afgetrokken. De huur bedroeg € 3.630,00 (inclusief BTW) per maand. De huur was exclusief brandstof, verzekering en belasting. Op verzoek van [gedaagde] werd de auto van belettering voorzien. [gedaagde] heeft één factuur voldaan, maar de huur voor de maanden juli en augustus 2018 alsmede kosten voor de belettering en onkosten niet betaald. Ook na sommatie niet. In totaal gaat het om € 8.962,00. Dit bedrag is in de kort gedingprocedure reeds toegewezen, zodat een nieuwe veroordeling niet nodig is.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW is [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten over dit bedrag verschuldigd geworden.
De nieuw geleverde paardenauto is door [gedaagde] beschadigd en onzorgvuldig gebruikt. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de (gevolgen van de) schade aan de paardenauto.
[gedaagde] is op voormelde gronden toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Gelet hierop moet de overeenkomst tussen partijen worden ontbonden als deze nog bestaat.
3.3.
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Er is geen sprake van een koopovereenkomst. [gedaagde] is met [eiser] overeengekomen dat de paardenauto aan [gedaagde] zou worden verkocht en dat [gedaagde] in termijnen zou betalen. De totale koopsom zou dan € 55.700,- (exclusief btw en bpm) zijn. Deze zou betaald worden via drie maandelijkse termijnen van € 3.000,- (exclusief btw) en vervolgens het restant. Op het restant zouden twee van de maandelijkse termijnen in mindering worden gebracht. Partijen zijn verder overeengekomen dat [gedaagde] de brandstof, verzekering en motorrijtuigenbelasting zou betalen. Met [eiser] was afgesproken dat de paardenauto op naam van [eiser] zou blijven staan, totdat de paardenwagen volledig door [gedaagde] betaald was. Partijen hebben ook afgesproken dat [eiser] de wagen zou beletteren volgens de eisen van [gedaagde] . De kosten hiervan waren inbegrepen in de totale koopsom.
Kort na de ingebruikname van de paardenauto vertoonde deze diverse gebreken. Er was sprake van lekkages, de zadelsteunen braken of scheurden spontaan af, de kit liet los en de camera functioneerde niet. [eiser] is niet tot herstel hiervan overgegaan. [gedaagde] heeft de koopovereenkomst op 10 oktober 2018 buitengerechtelijk ontbonden, omdat de paardenauto non-conform was.
De gevorderde verklaringen voor recht moeten worden afgewezen. [eiser] heeft de gevorderde hoofdsom van € 8.962,00 ingetrokken, zodat de tekortkoming niet daarop kan zien. Daarnaast heeft [gedaagde] betwist dat sprake is van schade aan de paardenauto, althans dat de schade aan hem kan worden toegerekend.
De gevorderde ontbinding van de overeenkomst hoeft niet te worden toegewezen, omdat deze reeds een feit is. Op 10 oktober 2018 heeft [gedaagde] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
Omdat de eventuele schade niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend, kan [gedaagde] niet veroordeeld worden tot betaling van de gestelde schade.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente daarover moeten worden afgewezen, omdat deze zijn verbonden aan de door [eiser] ingetrokken hoofdsom. Daarnaast voldoet de 14-dagen brief niet aan de eisen van de wet.
De gevorderde beslagkosten moeten worden afgewezen, omdat het beslag volledig onnodig is geweest.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[naam eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht, dat tussen [naam eiser] , als koper, en [verweerster] , als verkoper, een koopovereenkomst is gesloten voor de koop van een Renault Master met kenteken [kentekennummer] , althans dat de overeenkomst die ten grondslag ligt aan het gebruik van de door [verweerster] aan [naam eiser] ter beschikking gestelde Renault Master met kenteken [kentekennummer] niet kwalificeert als huurovereenkomst;
  • [verweerster] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis.
4.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van een koopovereenkomst tussen partijen als bedoeld in artikel 7:1 BW. De volgende factoren vormen daarvoor dringende indicaties: de paardenauto is van belettering voorzien, de paardenauto is geleverd naar de wensen van [naam eiser] , met een dubbele cabine, verlengd en in hengstenuitvoering, de bpm moest door [naam eiser] betaald worden, de zogenaamde huurprijs is niet gangbaar, [verweerster] verhuurt volgens de in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerde bedrijfsactiviteiten geen paardenauto’s, [naam eiser] betaalde de verzekering en de motorrijtuigenbelasting, op grond van artikel 3:109 BW wordt een houder vermoed een goed voor zichzelf te houden, er ontbreken huurvoorwaarden en [verweerster] twijfelt zelf ook aan de kwalificatie van de huurovereenkomst. Volgens [verweerster] is op de facturen vermeld dat het om huur gaat, maar deze facturen zijn door [naam eiser] betwist.
4.3.
[verweerster] heeft tot afwijzing van de vordering in reconventie geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd. Er was (nog) geen sprake van een koopovereenkomst. Op voorstel van [naam eiser] heeft hij de paardenauto aanvankelijk gehuurd, zodat hij deze kon optimaliseren. Pas toen partijen in geschil raakten over de betaling heeft [naam eiser] het standpunt ingenomen dat sprake was van een koopovereenkomst. De indicaties die [naam eiser] heeft aangevoerd zijn onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een koopovereenkomst. Daarnaast kan een beroep op artikel 7:22 BW niet slagen, omdat de problemen (die betwist worden) het gebruik van de paardenauto niet in de weg stonden. [naam eiser] heeft de paardenauto gewoon gebruikt, bij afgifte stond 5.800 km op de teller.

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of er sprake was van een huurovereenkomst of een koopovereenkomst.
5.2.
Vaststaat dat partijen mondeling met elkaar zijn overeengekomen dat [eiser] de paardenauto aan [gedaagde] ter beschikking zou stellen en dat de paardenauto is besteld conform de wensen van [gedaagde] . Partijen zijn toen in ieder geval overeengekomen dat [gedaagde] maandelijks (juni, juli en augustus) € 3.000,- (exclusief btw) zou betalen. Ook staat tussen partijen vast dat is afgesproken dat [gedaagde] de verzekering en motorrijtuigenbelasting zou betalen. Voorts zijn partijen het erover eens dat de auto pas op 1 oktober 2018 op naam van [gedaagde] zou worden gezet en [gedaagde] dan de koopsom zou betalen, verminderd met twee maandelijkse betalingen.
5.3.
Gelet op deze afspraken kreeg [gedaagde] de paardenauto al eerder tot zijn beschikking, maar was het de bedoeling dat de eigendom van de paardenauto pas op 1 oktober 2018 op [gedaagde] zou overgaan. Het is de vraag of de drie overeengekomen maandbetalingen zagen op aanbetalingen van de koopprijs zoals [gedaagde] heeft gesteld of dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de paardenauto eerst zou huren met een mogelijkheid tot koop per 1 oktober 2018 zoals [eiser] heeft gesteld.
5.4.
Gelet op wat partijen, ook tijdens de mondelinge behandeling, naar voren hebben gebracht is de kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een huurovereenkomst en overweegt daartoe als volgt. Er is voldaan aan de definitie van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 lid 1 BW, namelijk het in gebruik verstrekken van een zaak (de paardenauto) en het verbinden van een tegenprestatie (de maandbetalingen) hieraan. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de stelling van [gedaagde] dat sprake is van een koopovereenkomst met aanbetalingen. Ten eerste heeft [gedaagde] het in zijn WhatsApp bericht van 12 juni 2018 zelf ook over verhuur. Daarnaast wordt in de facturen ook gesproken over huur. [gedaagde] heeft betwist de door [eiser] overgelegde facturen te hebben ontvangen, maar uit de WhatsApp correspondentie blijkt dat [gedaagde] wel facturen heeft ontvangen van [eiser] . [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat de door hem ontvangen facturen andere zijn dan de door [eiser] bij dagvaarding overgelegde facturen.
5.5.
Dat de paardenauto specifiek voor [gedaagde] van belettering is voorzien en is aangepast, maakt niet dat geen sprake kan zijn geweest van een huurovereenkomst, want het is niet ongebruikelijk om verhuurde auto’s aan de voorkeuren van de huurder aan te passen. Het betalen van de bpm, de verzekering en de motorrijtuigenbelasting wijst tevens niet op het bestaan van een koopovereenkomst, want dit kan immers ook onderdeel zijn van de tegenprestatie. [gedaagde] heeft voorts niet onderbouwd dat een huurprijs van € 3.000,- per maand veel te hoog is en uit het feit dat [eiser] normaal gesproken geen paardenauto’s verhuurt kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat geen sprake kan zijn van een huurovereenkomst. Volgens [eiser] heeft hij dit eenmalig zo in het vat gegoten, op uitdrukkelijk verzoek van [gedaagde] , omdat hij de koopsom nog niet kon voldoen. Dit is door [gedaagde] onvoldoende weersproken. Dat er geen huurvoorwaarden zijn betekent gelet hierop niet dat de overeenkomst tussen partijen niet is te kwalificeren als huurovereenkomst.
5.6.
De kantonrechter weegt bij haar oordeel ook mee dat het feit dat [gedaagde] slechts twee van de drie voorziene maandbetalingen mocht aftrekken van de aankooprijs, een indicatie is dat geen sprake is geweest van aanbetalingen op de koopprijs. Als de maandbetalingen aanbetalingen zouden zijn, dan is het vreemd dat niet alle maandbetalingen op de aankoopprijs in mindering zouden worden gebracht. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om toe te lichten waarom deze afspraak zo gemaakt is, maar dat heeft hij niet gedaan.
5.7.
De conclusie is dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde] de paardenauto eerst zou huren en dat [eiser] met [gedaagde] is overeengekomen dat hij per 1 oktober 2018 de mogelijkheid had om de paardenauto te kopen. Als [gedaagde] daarmee akkoord was gegaan, dan was op dat moment ook een koopovereenkomst tot stand gekomen en niet al eerder.
Verklaringen voor recht
5.8.
[eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] en voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor (de gevolgen van) de schade aan de paardenauto.
5.9.
De kantonrechter begrijpt dat het toerekenbaar tekortschieten volgens [eiser] niet alleen ziet op de schade die [gedaagde] aan de paardenauto heeft veroorzaakt, maar ook op het niet betalen van de overeengekomen huurtermijnen.
5.10.
Vaststaat dat is afgesproken dat [gedaagde] maandelijks een bedrag zou betalen aan [eiser] . Tussen partijen staat ook vast dat [gedaagde] zich aan deze afspraak niet heeft gehouden. Dit is dus een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen.
5.11.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] ook schade veroorzaakt aan de paardenauto. Dit is door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist, want volgens [gedaagde] was de schade (zo die er al geweest was) al bij de levering aanwezig. Het had gelet hierop op de weg van [eiser] gelegen nader toe te lichten dat de paardenauto bij de levering schadevrij was. Dat heeft [eiser] echter niet gedaan, zodat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] wat de schade betreft toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen richting [eiser] .
5.12.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] , omdat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] wordt toegewezen. Gelet op wat hiervoor is overwogen staat echter niet vast dat [gedaagde] schade heeft veroorzaakt aan de paardenauto. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat dat [gedaagde] aansprakelijk is voor (de gevolgen van) de schade aan de paardenauto wordt afgewezen.
Ontbinding
5.13.
Partijen zijn het er over eens dat [gedaagde] de overeenkomst tussen partijen op 10 oktober 2018 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dit betekent dat er geen sprake meer is van een overeenkomst tussen partijen, zodat de gevorderde ontbinding niet kan worden toegewezen.
Schadevergoeding
5.14.
[eiser] heeft voorts gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding en de zaak daarvoor te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Gelet echter op wat hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat er sprake is van schade waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. Dit betekent dat deze vordering wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
[eiser] heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten. Deze buitengerechtelijke incassokosten zijn gerelateerd aan de in het kort gedingvonnis toegewezen hoofdsom. Op grond van artikel 6:96 lid 6 BW moet als de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, eerst éénmaal vruchteloos worden aangemaand om binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning, tot betaling over te gaan. [eiser] heeft niet gesteld en ook onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] handelde voor een beroep of bedrijf, zodat een aanmaning als bedoeld in dit artikel vereist is. De door [eiser] verstuurde aanmaning van 24 augustus 2018 voldoet echter niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat [gedaagde] een termijn is gegeven om te betalen “
binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief”. Dit had moeten zijn binnen 14 dagen na de dag waarop de brief is ontvangen. Doordat de aanmaning niet voldoet aan het vereiste van artikel 6:96 lid 6 BW worden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten komen hierdoor ook niet voor toewijzing in aanmerking en worden afgewezen.
Proceskosten en beslagkosten
5.17.
[gedaagde] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, omdat één verklaring voor recht is toegewezen wat één van de hoofdvorderingen was in deze procedure. [gedaagde] zal daarom in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
5.18.
[eiser] heeft tevens gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten. Volgens [gedaagde] is het beslag onnodig geweest, omdat er geen gevaar was voor verduistering van de paardenauto door [gedaagde] en omdat [eiser] zelf in gebreke was ter zake haar verplichting om de paardenauto te herstellen.
5.19.
De kantonrechter is van oordeel dat het beslag niet onnodig is geweest. [gedaagde] is namelijk veroordeeld in kort geding tot betaling van € 8.962,- en tot afgifte van de paardenauto. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op opschorting, maar dat is in de kort gedingprocedure al verworpen. [gedaagde] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van zodanige gebreken aan de paardenauto dat opschorting van alle betalingen gerechtvaardigd was.
5.20.
De beslagkosten worden begroot op:
  • explootkosten: € 454,96 (bestaande uit € 169,78 en € 146,45 aan kosten beslagexploot en € 70,15 en € 68,58 aan kosten betekeningsexploot);
  • griffierecht: € 626,00;
  • salaris advocaat: € 543,00;
Totaal € 1.623,96.
5.21.
De gevorderde kosten van bewaring komen ook voor toewijzing in aanmerking. Deze blijven echter beperkt tot het exploot van in bewaring geven en het betekeningsexploot, omdat [eiser] de bewaringskosten verder niet heeft onderbouwd. De explootkosten van in totaal € 288,15 worden daarom toegewezen.
In reconventie:
5.22.
In reconventie heeft [naam eiser] gevorderd voor recht te verklaren dat de sprake is van een koopovereenkomst tussen partijen, althans dat geen sprake is van een huurovereenkomst. Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen is er geen grondslag om deze verklaring voor recht toe te wijzen, zodat deze wordt afgewezen.
5.23.
Omdat de vordering in reconventie nauw samenhangt met de vordering in conventie, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] ;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op
  • € 557,00 aan verschotten;
  • € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
  • voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten en de kosten van bewaring ten bedrage van in totaal € 1.912,11, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering van [naam eiser] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688