In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van de veroordeelde, die eerder op 10 februari 2017 een gevangenisstraf van 18 maanden had gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie diende op 20 februari 2020 een vordering in tot tenuitvoerlegging, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde bijzondere voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in Suriname en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De gemachtigd raadsman, mr. E.R. Weening, heeft de verdediging gevoerd.
De rechtbank heeft de vordering behandeld en de rapporten van de reclassering in overweging genomen. De reclassering heeft aangegeven dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn behandeling en dat hij niet openstond voor hulp. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de tenuitvoerlegging te gelasten voor een gedeelte van 3 maanden, omdat de veroordeelde in het verleden wel enige inspanning heeft getoond tijdens zijn klinische opname.
De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en bepaald dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.