ECLI:NL:RBROT:2020:2751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
99/000720-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met psychische en maatschappelijke problematiek van de veroordeelde

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die een gevangenisstraf van drie jaar ondergaat. De veroordeelde, geboren op Curaçao en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 7 maart 2020. Echter, het openbaar ministerie heeft op 28 februari 2020 een vordering ingediend tot uitstel van deze invrijheidstelling, onderbouwd met rapporten van Reclassering Nederland en een VI-advies. De rechtbank heeft de zaak op een openbare zitting behandeld, waarbij de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, zijn gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde te maken heeft met aanzienlijke psychische en maatschappelijke problemen, wat leidt tot een hoog recidivegevaar. De reclassering heeft aangegeven dat er een klinische opname noodzakelijk is om dit risico te beperken. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen wordt uitgesteld, terwijl de raadsvrouw heeft gepleit voor een korter uitstel. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard, ondanks dat deze buiten de wettelijke termijn was ingediend, omdat de grond voor de vordering zich pas later heeft voorgedaan.

Na beoordeling van de situatie en de rapporten, heeft de rechtbank besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde moet worden uitgesteld, maar voor een kortere termijn van maximaal 75 dagen. De rechtbank benadrukt het belang van een snelle plaatsing van de veroordeelde in een klinische setting, om zo het recidivegevaar te verminderen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is op de openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000720-37
Datum uitspraak: 6 maart 2020
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. J.A.J. Brahm, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdamvan 29 juni 2018, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 7 maart 2020.

Vordering

Op 28 februari 2020 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 31 december 2019 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering), een aanvulling daarop bij e-mailbericht van 23 februari 2020 en het advies van 16 januari 2020 van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna ook: VI advies).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 6 maart 2020.
De officier van justitie mr. S.M. Scheer en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw, zijn gehoord. Voorts is de getuige [naam getuige] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zij heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde wordt uitgesteld voor de duur van 120 dagen of zoveel korter als nodig is om de plaatsing van de veroordeelde in een kliniek, te weten klinisch behandelcentrum Middenweg, Ipse de Bruggen, te Poortugaal, in het kader van detoxificatie en behandeling te kunnen realiseren.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben verzocht de duur van het uitstel te beperken. Daartoe is door de raadsvrouw aangevoerd dat zij over de termijn waarop de veroordeelde geplaatst zou kunnen worden recentelijk contact heeft gehad met een medewerkster van “Ipse de Bruggen” en dat haar daaruit is gebleken dat de veroordeelde direct kan worden geplaatst wanneer hij beschikt over een bankrekening, een ziektekostenverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. Sinds gisteren heeft de veroordeelde de beschikking gekregen over een bankrekening en is hij verzekerd tegen ziektekosten. Voor het regelen van alleen een aansprakelijkheidsverzekering is een uitstel met 120 dagen niet nodig.

Ontvankelijkheid

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering. Hoewel de vordering buiten de wettelijke termijn is ingediend, is aannemelijk geworden dat de grond waarop de vordering berust zich eerst nadien heeft voorgedaan.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering en het VI-advies houden het volgende in. De veroordeelde heeft psychische, psychosociale en maatschappelijke problemen en loopt in zijn leven vast door zijn geringe verbale, sociale en copingvaardigheden. Dit maakt dat er sprake is van een zorgelijk risicoprofiel met een hoge kans op recidive. Er is sprake van misbruik van alcohol en van een cannabisverslaving. Met regelmaat is ook nu nog sprake van positieve urinecontroles. Daarnaast is hij bekend met meerdere agressie-incidenten tijdens zijn detentie. Door de complexe problematiek van de veroordeelde is een klinische opnameaangewezen om het hoge recidivegevaar terug te dringen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om dit risico door het stellen van bijzondere voorwaarden te beperken.
Het e-mailbericht van reclasseringswerker [naam getuige] d.d. 23 februari 2020 vermeldt het volgende.
Na aanmelding op 31 december 2019 in verband met een klinische indicatiestelling is klinisch Behandelcentrum Middenweg, Ipse de Bruggen te Poortugaal in beeld gekomen. Op 29 januari 2020 heeft een intake plaatsgevonden. Op 11 februari 2020 heeft genoemd behandelcentrum de reclassering bericht dat er geen contra-indicaties worden gezien voor opname van de veroordeelde in de instelling, maar over de datum waarop de opname kan plaatsvinden kan pas over -naar verwachting- twee weken ) duidelijkheid worden gegeven. Uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde in verband hiermee is dus nog aan de orde ter preventie van recidive.
De reclasseringswerker heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering en het e-mailbericht van 23 februari 2020 toegelicht en daarbij verklaard dat zij in de aanloop naar de zitting contact heeft gehad met een medewerkster van “Ipse de Bruggen” en van haar heeft begrepen dat, indien een aantal persoonlijke dingen als verzekeringen en een geldige bankrekening zijn geregeld, de verwachting is dat de veroordeelde snel kan worden geplaatst. Een indicatie voor een opnamedatum kan, gelet op de bestaande wachtlijsten, echter nu nog steeds niet worden gegeven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in combinatie met de bij hem aanwezige problematiek en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico, een voorwaardelijke invrijheidstelling zonder dat aan de behandeling daarvan in een klinische setting invulling is gegeven, op dit moment achterwege dient te blijven. Uit het rapport van de reclassering blijkt namelijk dat de problematiek van de verdachte in elk geval zodanig is dat het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde moet worden uitgesteld.
De rechtbank acht het van belang dat de plaatsing van de verdachte in een klinische setting, naar alle waarschijnlijkheid klinisch Behandelcentrum Middenweg, Ipse de Bruggen te Poortugaal, op een zo kort mogelijke termijn zal worden gerealiseerd. Een belangrijke aanzet daartoe lijkt reeds in gang gezet en de verwachting is dat de veroordeelde snel kan worden geplaatst.
De rechtbank ziet daarin aanleiding om de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde uit te stellen voor de duur van maximaal 75 dagen.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van maximaal 75 dagen.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.M. Persoon, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2020.
De voorzitter, de jongste rechter
en de griffier zijn buiten staat
deze beslissing mede te ondertekenen.