ECLI:NL:RBROT:2020:2750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
10/962010-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van een grote partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van een grote partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika, in strijd met artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisadministratie en geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef. De officier van justitie, mr. B.M.M. Zonneveld, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van cocaïne. Het bewijs bestond uit gesprekken en ontmoetingen met medeverdachten, waarbij de verdachte optrad als intermediair. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten voorbereidingshandelingen, die betrekking hadden op een partij cocaïne van meer dan 30 kilo, die eerder in Rotterdam was onderschept. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 19 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel meegewogen. De verdachte had eerder in Duitsland voor een soortgelijk feit een veroordeling gekregen. De rechtbank heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, om te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/962010-11
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Tegenspraak (279 Sv)
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisadministratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (Spanje),
gemachtigd raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden en 11 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de voorbereidingshandelingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bewezen kan worden dat de verdachte met [naam medeverdachte] gesprekken heeft gevoerd over cocaïne, dat hij aanwezig is geweest bij ontmoetingen en afspraken met [naam medeverdachte] en andere medeverdachten en dat hij daarbij optrad als intermediair. Niet kan echter worden vastgesteld op welke concrete partij cocaïne deze handelingen zagen.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten voorbereidingshandelingen. Verder wordt geoordeeld dat het dossier voldoende aanwijzingen biedt dat deze handelingen betrekking hadden op een partij cocaïne van ruim 30 kilo die op 23 oktober 2012 in Rotterdam is onderschept. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
De medeverdachte [naam medeverdachte] is onherroepelijk veroordeeld voor de invoer van deze partij, die zich bevond in een container die op 4 oktober 2012 was vertrokken uit de Ecuadoraanse havenstad Guayaquil richting Rotterdam, met eindbestemming Antwerpen. Uit het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte blijkt dat hij in ieder geval vanaf mei 2012 regelmatig contact en ontmoetingen had met onder andere [naam medeverdachte] en dat zij hebben gesproken over het transport van een container, het nummer van die container, Guayaquil als verzendhaven en Antwerpen als ontvangsthaven, over wat [naam medeverdachte] nodig had in Antwerpen en dat de verdachte moest zorgen voor mensen om “het” eruit te halen. Op 8 en 9 november 2012 hebben de verdachte en [naam medeverdachte] het per mail nog gehad over mogelijke afnemers van de drugs.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring zoals hierna is aangegeven.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2012 tot en met 31 december 2012 in Nederland, en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen;
  • een of meer ander(en) getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit getracht te verschaffen, en
  • voorwerpen, en gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen:
- ( (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne, en
  • een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdracht(en) en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde onbekende hoeveelheid cocaïne en
  • notities en/of afbeeldingen met daarop containers en/of containernummers en/of namen van scheepvaartmaatschappijen (onder meer Hamburg-Sud en/of Maersk) en/of scheepvaartroutes en/of containerlading en/of locaties voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, het
  • een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
  • en voorwerpen en gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht voor de invoer van een grote partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot. Deze drugs zijn namelijk erg verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van Nederland van 13 maart 2019 en een uittreksel uit de Europese justitiële documentatie van 12 maart 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte in Duitsland eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld, namelijk in 1998.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 18 juli 2013 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Tussen die datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van zes jaar en acht maanden. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn van vier jaar en acht maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en evenmin sprake is van andere bijzondere omstandigheden, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken in het verleden zijn opgelegd. De rechtbank heeft daarbij de oriëntatiepunten van straftoemeting bij invoer van harddrugs betrokken. De rechtbank zal, zoals overwogen, in strafmatigende zin rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden. Het lange voorwaardelijke deel van de straf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en tevens om recht te doen aan de ernst van het vastgestelde strafbare feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

Het in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 19 (negentien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2012 tot en met 17 april 2013 te Amsterdam en/of te Hoofddorp en/of te Rotterdam en/of te Schiphol, althans in Nederland, en/of te Madrid, en/of te Barcelona, en/of te Marbella, althans in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen;
  • een of meer ander(en) getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
- ( (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand - en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne, en/of
  • een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdracht(en) en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde onbekende hoeveelheid cocaïne en/of
  • notities en/of afbeeldingen met daarop containers en/of containernummers en/of namen van scheepvaartmaatschappijen (onder meer Hamburg-Sud en/of Maersk) en/of scheepvaartroutes en/of containerlading en/of locaties voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(Strafbaarstelling: artikel 10a Opiumwet)
art l0a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet