4.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres delict 1] oktober 2013 is slechts een geringe hoeveelheid cocaïne aangetroffen en er is onvoldoende bewijs dat in de getapte telefoongesprekken en OVC-gesprekken is gesproken over cocaïne. In het OVC-gesprek van 14 oktober 2013 dat aanleiding was voor de doorzoeking is slechts gesproken over ‘40’ en niet over ’40 kilo cocaïne’ en er zijn andere gesprekken waarin aanwijzingen kunnen worden gevonden dat het hier mogelijk ging om geld en niet om cocaïne. In die gesprekken gaat het namelijk vaak over ‘papieren’, waarmee volgens de politie geld wordt bedoeld.
Subsidiair is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte, als medepleger, betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van cocaïne in deze woning en hij om die reden moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde is subsidiair aangevoerd dat de pleegperiode moet worden ingekort omdat niet bewezen kan worden dat hij de voorbereidingshandelingen in de gehele hem verweten periode heeft gepleegd.
Beoordeling
Vast staat dat de woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam (hierna: de woning) in de ten laste gelegde periode in gebruik was bij de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Blijkens het huurcontract werd de woning vanaf 1 april 2013 voor de duur van een jaar gehuurd door de verdachte. Uit getapte telefoongesprekken is gebleken dat [naam medeverdachte 1] de huur van de woning betaalde. Verder volgt onder andere uit observaties dat de verdachte in de woning verbleef en dat [naam medeverdachte 1] daar regelmatig kwam en sprak over zijn eigen huis.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank verder vast dat de verdachte in de woning goederen onder zich had en dat hij onder meer de taak had om in verband daarmee de woning te bewaken. De rechtbank gaat ervan uit dat die goederen cocaïne betroffen. Daartoe overweegt zij het volgende.
Op 17 oktober 2013 heeft in de woning een doorzoeking plaatsgevonden. De voordeur bleek gebarricadeerd met een lange houten balk, die haaks op de deur klem was gezet tegen de tegenoverliggende muur. In de woning zijn onder andere 6,25 gram cocaïne, vier sporttassen, rollen bruin verpakkingstape en handschoenen aangetroffen. Daarnaast is ook een schrijfblok met daarin enkele beschreven losse vellen papier aangetroffen. Daarop stonden getallen en berekeningen en geschreven tekst, waaronder de woorden: Stek- Bruin - van kwart - Brown pack - no star plain - white sugar. De verdachte was in de woning aanwezig en is toen aangehouden. Kort na zijn verhoor is hij weer in vrijheid gesteld.
Op 29 oktober 2013 heeft opnieuw een doorzoeking plaatsgevonden. Toen is een verborgen ruimte ontdekt. Deze ruimte was leeg en leek kort geleden schoongemaakt. In de woning zijn nog een vacuümsealmachine, een grote tas (van de Jumbo) met verpakkingsmateriaal, drie sporttassen, een bagagetrolley, een paar rubberen handschoenen en tape aangetroffen. Op de bagagetrolley, één van de sporttassen en de vacuümsealmachine zijn volgens de politie sporen van minimale hoeveelheden cocaïne aangetroffen.
De goederen die bij deze doorzoekingen zijn aangetroffen, wijzen erop dat de woning werd gebruikt als opslag- en verpakkingspand voor drugs. Dit wordt ondersteund door de inhoud van tap- en OVC-gesprekken.
Uit tapgesprekken in de periode van 12 augustus 2013 tot en met 16 oktober 2013 tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte blijkt dat hij werd geïnstrueerd om de woning te bewaken. Er is een telefoongesprek waarin hem werd gezegd dat hij weer snel naar de woning moest gaan en de plank neer moest leggen. Gelet op de lange balk die bij de eerste doorzoeking was aangetroffen, is hiermee bedoeld dat hij de voordeur moest barricaderen. Ook mocht hij van [naam medeverdachte 1] niet zomaar de deur open doen, alleen als hij eraan kwam, en moest hij de omgeving van de woning in de gaten houden. Verder werd de verdachte ook gevraagd om schoon te maken op het moment dat [naam medeverdachte 1] met iemand naar de woning kwam. Ook is er een telefoongesprek (op 25 augustus 2013) waarin [naam medeverdachte 1] hem vroeg of hij een beetje monster mee wilde nemen.
Enkele dagen voor de eerste doorzoeking, op 14 oktober 2013, is er een gesprek opgenomen in café [naam café] , tussen [naam medeverdachte 1] en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Daarbij werd gesproken over “hoeveel er nog zijn”. Hierbij werd onder andere genoemd “48 stuks” en werd ook gezegd dat ze nog ongeveer 40 in hun handen hebben. Later die dag vond weer een gesprek plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in café [naam café] waarin werd gesproken over “45 stuks”. Daarbij werd ook besproken over betaling, namelijk: “ze moeten betalen. (…) het is 1 ,2 miljoen. 45, 46. Als ze het geld brengen geef ik het!”
Op 17 oktober 2013 vond er na de doorzoeking opnieuw een gesprek plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in café [naam café] . [naam medeverdachte 1] zei tegen [naam medeverdachte 2] dat “ze” [de rechtbank begrijpt: de politie] al weg zijn en dat het voor hen belangrijk is of ze het daar wel of niet gevonden hebben. Ook zei [naam medeverdachte 1] dat tegen hem was gezegd dat er 30/40 gram in het zicht moest blijven liggen en dat daarvan was gezegd: “Laat ze dat maar vinden”. Ook sprak [naam medeverdachte 1] met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] over de arrestatie van de verdachte. [naam medeverdachte 2] vroeg aan [naam medeverdachte 1] of het spul in het zicht was. [naam medeverdachte 1] antwoordde dat dat niet het geval was. Ook werd tussen hen gesproken over dat “ze” het niet hebben gevonden. De verdachte kwam, nadat hij door de politie was heengezonden, in de loop van de middag in café [naam café] en praatte met [naam medeverdachte 1] over de inval van de politie in de woning. De verdachte zei dat de politie alleen 15 gram wit en 3 of 4 gram coke heeft gevonden en dat alles verborgen/opgeborgen was en voor de rest helemaal niets is gevonden.
De rechtbank stelt vast dat deze laatste zin, bezien in samenhang met het voorgaande gesprek waarin werd gesproken over 30/40 gram dat in het zicht moest blijven liggen en over ‘het spul’ dat niet in het zicht lag, niet anders kan worden verklaard dan dat zij meer drugs in de woning verborgen hadden. Hierbij komt dat in het gesprek van 14 oktober 2013 ook al over betaling werd gesproken, hetgeen er op wijst dat het iets anders moet zijn geweest dan geld.
Dit wordt ook ondersteund door hetgeen er die dag tussen de verdachten verder is besproken. [naam medeverdachte 1] zei tegen [naam medeverdachte 2] dat zij het misschien wel gaan verkopen. Ook zei hij dat ze het daar maar moeten laten liggen en hij wel weet hoe het hij daar uit moet krijgen. Hij zei dat hij een buurman kent en hij hem tassen zal geven en zal vragen om die ergens te brengen. Hij zei dat hij het door [naam medeverdachte 2] zal laten doen. Aan het eind van de middag sprak [naam medeverdachte 2] met een onbekende man in café [naam café] . Hij zei tegen de onbekende man dat hij nog een klusje voor hem heeft, namelijk om twee tassen vanaf ‘zeg maar’ Pathé ergens anders naar toe te brengen. Hij zei daarbij dat het ging om 25 kilo. De rechtbank merkt op dat nabij de [adres delict 2] te Rotterdam een vestiging van de bioscoopketen Pathé is gelegen. Hieruit komt naar voren dat zij tassen met daarin goederen met een gewicht van 25 kilo hebben laten wegbrengen.
Op 19 oktober 2013 spraken de verdachte en [naam medeverdachte 2] met elkaar in café [naam café] over zijn aanhouding en de doorzoeking van de woning. De verdachte zei toen ook tegen [naam medeverdachte 2] dat “ze” het niet gevonden hebben. [naam medeverdachte 2] vroeg daarop of ze ook de papieren niet hebben gevonden en de verdachte antwoordde dat ze de papieren wel gezien hebben, maar zich er niet mee bezig hebben gehouden. Dit lijkt niet over geld te gaan.
Later die dag was [naam medeverdachte 2] in gesprek met iemand en vertelde hem wat bij de verdachte thuis is gebeurd en zei dat het ter waarde van 1,5 miljoen is. Ook hieruit komt naar voren dat het ging om iets anders dan geld.
Op grond van al het voorgaande, mede in onderlinge samenhang bezien, wordt vastgesteld dat er in de ten laste gelegde periode een handelshoeveelheid cocaïne in de woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam verborgen was. Het verweer van de verdediging dat het mogelijk is dat er geld verborgen was en geen cocaïne, wordt verworpen. De hiervoor aangehaalde gesprekken wijzen daar niet op en de verdachte heeft er zelf niets over willen zeggen.
Ook het subsidiaire verweer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van cocaïne in de woning, wordt verworpen. Hij huurde de woning, verbleef daar en bewaakte die in opdracht van anderen en uit de gevoerde gesprekken volgt dat hij ook wist van de handelshoeveelheid cocaïne die daar was verborgen. Hij heeft die cocaïne daar dus tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig gehad.
Gelet op het voorgaande is ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van de handel in cocaïne. Hij heeft het huurcontract voor de woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam getekend waar de cocaïne was verborgen en heeft ontmoetingen met de medeverdachten gehad en met hen telefoongesprekken gevoerd waarbij over die handel in cocaïne is gesproken. De rechtbank ziet, gelet op de periode waarin de woning is gehuurd en waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden, geen reden om een kortere periode bewezen te verklaren dan is ten laste gelegd.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.