ECLI:NL:RBROT:2020:2698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
592017 / HA RK 20-177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter in arbeidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2020 een wrakingsverzoek toegewezen van [naam vennootschap] B.V. tegen mr. A.J.M. van Breevoort, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees van verzoekster dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd over de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven. Tijdens de zitting op 21 februari 2020, waarin de verzoekschriftprocedure van [naam werknemer] tegen verzoekster werd behandeld, heeft de rechter stellig en ondubbelzinnig gecommuniceerd dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Verzoekster voelde zich hierdoor benadeeld en meende dat de rechter woorden in haar mond legde die zij niet had gebruikt. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie betwist dat hij een oordeel had gegeven en stelde dat hij enkel vragen stelde om duidelijkheid te krijgen. De wrakingskamer oordeelde echter dat de bewoordingen van de rechter dermate stellig waren dat de vrees van verzoekster voor partijdigheid gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden zodanig waren dat de objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet kon worden uitgesloten, en heeft het verzoek tot wraking toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 592017 / HA RK 20-177
Beslissing van 25 maart 2020
op het verzoek van
[naam vennootschap] B.V.,
gevestigd te [adres] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde] ,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J.M. van Breevoort, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 21 februari 2020 heeft de rechter behandeld de verzoekschriftprocedure van [naam werknemer] als verzoeker (werknemer) tegen verzoekster als verweerster (werkgever). Die procedure draagt als kenmerk 8245656 / VERZ 19-22024.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster, de rechter en de gemachtigde van [naam werknemer] zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 maart 2020.
Ter zitting van 10 maart 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verschenen de gemachtigde van verzoekster, mr. [naam gemachtigde] . Hij heeft het standpunt van verzoekster nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • het faxbericht van de gemachtigde van [naam werknemer] , gedateerd 9 maart 2020 te 14.37 uur;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoekster aan de wrakingskamer, gedateerd 9 maart 2020 te 15.50 uur;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van [naam werknemer] , gedateerd 10 maart 2020 te 09.49 uur;
  • het e-mailbericht met bijlage van de gemachtigde van verzoekster aan de wrakingskamer, gedateerd 10 maart 2020 te 09.50 uur;
  • het e-mailbericht met bijlage van de rechter, gedateerd 10 maart 2020 te 13.52 uur.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
2.1.1
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020:
“……
Mr. [naam gemachtigde] legt de volgende verklaring af, die door de griffier is voorgelezen: Ik wraak u, omdat u woorden in mijn mond legt die ik niet gebruik en de woorden die ik wel gebruik legt u anders uit dan ik bedoel. Ondanks mijn uitleg blijft u bij uw uitleg over hoe mijn woorden uitgelegd moeten worden. U wilt geen getuigen horen, omdat u al weet wat de getuigen zullen verklaren, wat u op voorhand al onvoldoende acht. De rest zal ik schriftelijk uitleggen.
……”
2.1.2
Volgens het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoekster van 10 maart 2020 te 09.50 uur:
2.1.2.1
Allereerst acht verzoekster het van belang om aan te geven dat het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020 naar haar mening een té zakelijke weergave van de gebeurtenissen betreft en aldus ‘gekleurd’ is opgesteld. Daarmee wordt bedoeld dat de gebeurtenissen enigszins anders op schrift zijn gesteld dan in de werkelijkheid het geval is geweest. Het komt op verzoekster over alsof het proces-verbaal met het oog op de te behandelen wrakingsverzoek is opgesteld, hetgeen overigens ook feitelijk het geval is.
De rechter is verder gegaan dan het enkel stellen van ‘stevige vragen’. De rechter was immers (figuurlijk gesproken) op de stoel van [naam werknemer] gaan zitten en voerde allerlei verweren en argumenten aan om aan te geven waarom hij vindt dat het ontslag niet in
stand kan blijven. Zeer opmerkelijk was bovendien dat de rechter steeds andere redenen zocht om alsnog te kunnen concluderen dat het ontslag niet in stand kon blijven.
2.1.2.2
Verzoekster heeft een eigen verslag gemaakt van de zitting van 21 februari 2020 met de uitlatingen die de rechter volgens hem heeft gedaan en die tot het wrakingsverzoek hebben geleid. Dit
Gespreksverslag van de zitting bij de kantonrechterheeft verzoekster ingebracht. Het verslag (hierna: het gespreksverslag) vermeldt het volgende:
“……
[naam vennootschap] :
Vindt u niet dat u iets té veel hebt laten blijken wat u beslissing is?
mr. Van Breevoort:
ik heb helemaal niet gezegd wat mijn beslissing is maar u heeft al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
Ja dat klopt, maar vindt u niet dat u iets té duidelijk hebt laten blijken hoe u de zaak ziet en welke kant het gaat?
mr. Van Breevoort:
nee, dat denk ik niet.
[naam vennootschap] :
Dus u zou zich niet willen verschonen?
mr. Van Breevoort:
Nee, zeker niet. Dat kan bovendien niet. Als u vind dat ik niet integer bent dan moet u mij wraken.
[naam vennootschap] :
Nou legt u opnieuw woorden in mijn mond welke ik niet gebruikt heb. Ik zeg niet dat u niet integer bent, maar dat u veel te duidelijk hebt laten blijken hoe u over de zaak denkt. U voert zelfs verweer. En we zijn nog maar net, 10 minuten, bezig.
mr. Van Breevoort:
als u mij wilt wraken moet u die woorden dan in uw mond nemen.
[naam vennootschap] :
Ik moet u dan helaas wraken.
……”
2.1.3
Volgens de door de gemachtigde ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting:
De gemachtigde heeft geen opnamen gemaakt tijdens de zitting. Het gespreksverslag heeft hij nog dezelfde dag opgeschreven vanuit zijn geheugen. De rechter betwist de inhoud van het gespreksverslag niet en daarmee staat vast dat het gesprek op die manier is gevoerd. Dan klopt het proces-verbaal van de zitting niet helemaal. Enkel op grond daarvan, het verschil tussen het proces-verbaal en wat er is gezegd, is zo groot, dan kun je al tot de conclusie komen dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Aan het begin van de zitting is gesproken over het horen van de door de gemachtigde van verzoekster meegebrachte getuigen. De rechter zei: als u wilt dat ze gehoord worden, dan moeten ze buiten wachten. De getuigen zijn toen ook naar de gang gegaan. De rechter heeft toen niet gezegd: ik ga ze horen. Verzoekster ging er wel van uit dat ze gehoord zouden worden. Er is op een gegeven moment zelfs gediscussieerd over de vraag of verzoekster de getuigen had opgeroepen; de rechter meende van niet, maar dat was wel degelijk het geval.
De rechter is te ver gegaan in het zoeken naar argumenten. Ter zitting ontstond discussie, met name over punt 15 in het verweerschrift, dat door de rechter anders werd gelezen dan dat verzoekster vond dat het moest worden gelezen. De rechter bleef herhalen dat het gedrag van [naam werknemer] geen reden was geweest om hem te ontslaan. De gemachtigde van verzoekster heeft het uitgelegd, namelijk dat hij eerst advies had ingewonnen en dat vervolgens het ontslag was gegeven. De rechter bleef bij zijn eigen versie en zei dat hij dat niet onverwijld vond. Verzoekster vond dat dat niet kon. Vervolgens zei de rechter: hoe dan ook, ik zal niet met u in discussie gaan. De rechter vond dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Daar kwam de rechter zelf mee; het was niet als verweer gevoerd door de andere partij. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens gezegd dat hij dit aan het gerechtshof voor zou gaan leggen. Dat vond de rechter klaarblijkelijk niet prettig.
Vervolgens kwam het punt van het horen van de getuigen weer ter sprake. De rechter zei: ik weet wel hoe dat gaat, u gaat die getuigen horen, de wederpartij gaat dat ook doen, het zijn allemaal partijgetuigen, dat heeft geen meerwaarde. Er was een cruciaal verschil van inzicht: de werknemer zei: ik heb niet bedreigd en verzoekster zegt: er is wel degelijk bedreigd. Daarvoor zijn de getuigen. Als de rechter dan ook ineens zegt; die ga ik niet meer horen, dan lijkt het er op dat hij boos is geworden over het aangekondigde hoger beroep. En als reactie heeft gezegd: ik ga de getuigen niet meer horen. Dit derde voorval was de ‘trigger’ en toen was voor verzoekster, met in het achterhoofd de twee voorafgaande voorvallen, de schijn van partijdigheid van de rechter gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
In de schriftelijke reactie dd. 4 maart 2020:
In de procedure die tot het wrakingsverzoek heeft geleid is aan de orde de vraag of een door de werkgever aan de werknemer verleend ontslag op staande voet dient te worden vernietigd. Namens de werknemer is een hiertoe strekkend verzoek gedaan en de werkgever heeft hiertegen verweer gevoerd. Werkgever heeft voorts, voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd zou worden, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen gedaan.
Tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken was eerst het op staande voet verleende ontslag aan de orde. De rechter heeft de gemachtigde van verzoekster over de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid stevig doorgevraagd. Dit had als oorzaak dat in het verweerschrift werd aangegeven dat de gemachtigde de aan hem geuite bedreigingen, zelf geen reden voor ontslag op staande voet vond, doch dat hij de volgende dag van de directeur de opdracht kreeg om alsnog tot ontslag op staande voet over te gaan. In dat kader is de subjectieve- en objectieve dringendheid en de onverwijldheid van een gegeven ontslag op staande voet aan de orde geweest en heeft de rechter de zienswijze hierop aan de gemachtigde gevraagd.
Daarnaast is gesproken over het eventueel horen van getuigen. De rechter heeft de gemachtigde gevraagd wat de meegebrachte getuigen in een eventueel getuigenverhoor zouden kunnen toevoegen aan hun uitgebreide en ondertekende schriftelijke verklaringen die reeds in het geding waren gebracht. Kennelijk heeft de gemachtigde de vragen van de rechter opgevat alsof hij reeds een beslissing zou hebben genomen inhoudende dat het ontslag niet in stand zou kunnen blijven. Dit ten onrechte. De rechter heeft aan de gemachtigde – meerdere keren – te kennen gegeven dat hij geen enkel – ook geen voorlopig – oordeel over de zaak had gevormd. De rechter heeft de gemachtigde meermaals verzocht om zijn vragen te beantwoorden in zijn pogingen klaarheid te krijgen in de stellingen van de gemachtigde. De gemachtigde reageerde daar echter op door te stellen dat de rechter hem woorden in de mond zou leggen, dat hij in hoger beroep zou gaan en dat de rechter toch al een beslissing zou hebben genomen. Daaropvolgend heeft de gemachtigde zich beperkt tot de procedurele aspecten en wilde hij niet meer ingaan op inhoud. De rechter hecht er nog aan op te merken dat hij de stelling van de gemachtigde als zou hij twijfelen of de getuigen wel de waarheid zouden spreken verre van zich werpt.
2.2.2
In de schriftelijke reactie dd. 10 maart 2020 naar aanleiding van het gespreksverslag:
De rechter kan zich niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het lijkt alsof er heimelijk audiologische opnamen zijn gemaakt van de zitting. Het gespreksverslag bevestigt het ingenomen standpunt van de rechter dat er een stevige discussie heeft plaatsgevonden. Op geen enkel moment heeft de rechter echter een oordeel gegeven of van partijdigheid doen blijken. De rechter dient de feitelijke gegevens te verkrijgen die hij nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen. Dat is wat de rechter ten aanzien van het aanbod tot het horen van getuigen met de gemachtigde heeft willen bespreken, nu er zich reeds schriftelijke verklaringen van mogelijke getuigen in het dossier bevinden. Over het horen van
getuigen zijn daarom stevige vragen gesteld, doch de rechter heeft ook daarover ter zitting geen enkele beslissing genomen.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Verslaglegging van de behandeling van de hoofdzaak
3.2
Het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020 vermeldt het volgende:
“……
Mr. [naam gemachtigde] : Er zijn twee werkneemsters aanwezig die bij het gesprek met [naam werknemer] aanwezig zijn geweest en mogelijk nog als getuigen kunnen worden verhoord. Zij zullen buiten op de gang wachten.
……
Mr. [naam gemachtigde] : U houdt mij voor dat in het verweerschrift onder punt 15 is opgenomen dat het van belang is om te melden dat het in het geheel niet de bedoeling was om verzoeker om een of andere reden te ontslaan, hetgeen blijkt uit het feit dat ik als Hoofd J&P, aan wie de bedreigingen geuit waren op dat moment niet gekozen heb om verzoeker op staande voet te ontslaan. U vraagt mij naar de onverwijldheid van het gegeven ontslag. Op het moment van het gesprek heb ik niet gekozen voor een ontslag op staande voet. Na overleg is de volgende dag wel direct overgegaan tot een ontslag op staande voet. Ik leg u uit hoe punt 15 van het verweerschrift is bedoeld. Ik vond dat er een reden was voor ontslag. Ik koos niet direct voor ontslag. Ik was ook emotioneel betrokken en wilde overleggen met de algemeen directeur.
……
Mr. [naam gemachtigde] : U houdt mij voor dat er schriftelijke getuigenverklaringen zijn overgelegd van de personen die als getuigen gehoord zouden kunnen worden en vraagt mij waarom ik die zou willen laten horen nu er reeds verklaringen van deze personen aan het dossier zijn toegevoegd. U vraagt mij of deze getuigen anders zullen verklaren dan dat reeds op papier staat. Ik heb getuigenbewijs aangeboden. Ik vind het bizar dat u al aangeeft dat getuigen niet de waarheid zullen verklaren. Ik wil hierover in hoger beroep. Ik hoor u zeggen dat ik geen antwoord geef op de gestelde vragen, maar wanneer heb ik dat gedaan? Ik wil me beraden over hoe ik verder wil met de procedure.
……
Mr. [naam gemachtigde] : Ik heb u wel horen zeggen dat u nog helemaal geen beslissing hebt genomen, maar ik vind dat u al laat blijken welke kant de beslissing op gaat. Ik vind dat u over de streep bent gegaan. U legt woorden in mijn mond die ik niet gebruik. U legt mijn woorden anders uit. Ik wil u wraken.
Mr. [naam gemachtigde] legt de volgende verklaring af, die door de griffier is voorgelezen: Ik wraak u, omdat u woorden in mijn mond legt die ik niet gebruik en de woorden die ik wel gebruik legt u anders uit dan ik bedoel. Ondanks mijn uitleg blijft u bij uw uitleg over hoe mijn woorden uitgelegd moeten worden. U wilt geen getuigen horen, omdat u al weet wat de getuigen zullen verklaren, wat u op voorhand al onvoldoende acht. De rest zal ik schriftelijk uitleggen.
……”
3.3
Het gespreksverslag vermeldt het volgende:
“…….
mr. Van Breevoort:
Was het ontslag op staande voet nou echt nodig. Had u niet kunnen volstaan met een stevige waarschuwing. Want u heeft zelf aangegeven dat het gedrag van werknemer voor u geen reden was om hem op staande voet te ontslaan?
[naam vennootschap] (bij monde van ondergetekende):
Dat heb ik nooit gesteld!
mr. Van Breevoort:
jawel, dat stelt u zelf in uw verweerschrift.
[naam vennootschap] :
Dat is onjuist. Ook in het verweerschrift heb ik dat niet gesteld.
mr. Van Breevoort:
zeker wel. Ik lees dan wel even voor. Bij punt 15 van uw verweerschrift heeft u het volgende aangegeven “Dit blijkt zeker wel door het feit dat nota bene het Hoofd J&P aan wie de dreigingen gericht was op dat moment niet ervoor heeft gekozen om verzoeker op staande voet te ontslaan.” U zegt zelf dat het gedrag van de medewerker voor u geen reden was om hem te ontslaan.
[naam vennootschap] :
Dat is niet waar meneer de rechter. Dat ik op dat moment niet ervoor heb gekozen om ontslag op staande voet te geven betekent niet dat ik vond dat er geen reden was voor ontslag. Ik koos echter ervoor om ‘op dat moment’ het ontslag niet te geven zodat ik nog hierover kon overleggen.
mr. Van Breevoort:
dat is toch hetzelfde. U vond ‘op dat moment’ dat het gedrag van de werknemer geen reden gaf voor ontslag.
[naam vennootschap] :
Maar dat is in het geheel niet wat ik gesteld heb. U legt woorden in mijn mond welke ik letterlijk niet gebruik heb. Ik vond het gedrag wel degelijk ernstig genoeg om tot ontslag over te gaan, maar ik wilde eerst daarover met onder andere mijn directeur overleggen. Dus koos ik ervoor om op dat moment geen ontslag te geven.
mr. Van Breevoort:
ik lees dit anders, maar hoe dan ook. Het ontslag is ook niet onverwijld gegeven.
[naam vennootschap] :
U blijft ondanks mijn uitleg, bewust, mijn woorden anders interpreteren dan ik bedoel. En hoe bedoelt u niet onverwijld?! Het ontslag is de volgende dag gegeven. Binnen 24 uur.
mr. Van Breevoort:
Dat is dus niet onverwijld en u weet hoe streng de Hoge Raad hierover is.
[naam vennootschap] :
Ja zeker en daarom weet ik ook dat de Hoge Raad bepaald heeft dat het ontslag op staande voet binnen 2 dagen verleend kan worden.
mr. Van Breevoort:
ja, maar dat is in het geval u advies zou willen inwinnen.
[naam vennootschap] :
En dat is exact wat ik heb gedaan. Ik heb advies ingewonnen bij de algemeen directeur.
mr. Van Breevoort:
in uw verweerschrift geeft u iets anders aan. Maar goed, ik ga niet met u in discussie. Ik vind dat u niet onverwijld het ontslag heeft verleend.
[naam vennootschap] :
Dat is uiteraard aan u, maar dat zal ik dan in hoger beroep aan moeten kaarten.
mr. Van Breevoort:
En dat is aan u maar we zijn nog niet eens klaar met de zaak en u begint al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
De werknemer heeft hier ter zitting alles erkend en heeft aangegeven dat hij heel erg boos is geweest en desondanks geeft u aan dat het ontslag misschien te ver gaat en dat hij gewaarschuwd moest worden terwijl de wet zegt dat ontslag toegestaan is! Wat moest ik dan, iedere dag met de angst werken dat hij mij of andere medewerkers misschien zal aanvallen?
mr. Van Breevoort:
dat is niet wat ik zeg. Maar de vraag is wel hoe ernstig de situatie is geweest.
[naam vennootschap] :
Ik heb u uitvoerig uitgelegd hoe het is geweest en er zijn twee andere getuigen van het incident die persoonlijk bij het incident bij waren.
mr. Van Breevoort:
ja maar die zijn dus partijgetuigen.
[naam vennootschap] :
Dus u geeft aan dat als 3 personen (waaronder ik zelf) onder ede zullen verklaren wat er gebeurd is, dat voor u geen reden vormt om van de juistheid van die gebeurtenissen uit te gaan.
mr. Van Breevoort:
ik zou niet weten waarom ik die getuigen zou moeten horen. Ik weet namelijk al wat zij gaan verklaren en ik weet ook al wat de werknemer zal verklaren. En dan is het aan mij om te beoordelen of de situatie ernstig genoeg is geweest. En bovendien, u heeft helemaal geen getuigen opgegeven.
[naam vennootschap] :
Dat heb wel degelijk gedaan. Ik heb bewijsaanbod gedaan en daarin heb ik dat aangegeven. En desondanks geeft u zo duidelijk aan de getuigen niet te willen horen en geen waarde te hechten aan hun verklaringen.
mr. Van Breevoort:
Dat is niet juist. Ik pak het verweerschrift even erbij.
De griffier:
Dat is gedaan. Hij heeft wel getuigen aangevoerd.
[mr. Van Breevoort ziet in het verweerschrift dat [naam vennootschap] wel bewijsaanbod heeft gedaan en getuigen heeft opgegeven.]
mr. Van Breevoort:
ja u heeft dat inderdaad wel aangegeven.
[naam vennootschap] :
Klaarblijkelijk heeft u het verweerschrift niet goed doorgenomen.
mr. Van Breevoort:
de vraag blijft wat die getuigen meer kunnen verklaren dan dat zij al op schrift hebben gesteld.
[naam vennootschap] :
Dus er zijn 3 mensen die verklaren wat de werknemer gedaan heeft en dat er sprake is geweest van bedreiging door werknemer. Werknemer erkent dat ook ter zitting. En desondanks vindt u dat niet bewezen en geeft u aan niet eens de getuigen te willen horen omdat u bij voorbaat geen waarde hecht aan hun verklaringen?
mr. Van Breevoort:
u moet mij de les niet voorlezen. Dat doe ik zelf wel.
[naam vennootschap] :
Hoe heb ik u de les voorgelezen?! Ik voer alleen verweer tegen wat u stelt.
mr. Van Breevoort:
ik ga niet met u in discussie. Wilt u nog iets anders aangeven?
[naam vennootschap] :
Kan de zitting 5 à 10 minuten geschorst worden?
mr. Van Breevoort:
waarvoor?
[naam vennootschap] :
Ik wil even nagaan hoe verder te gaan met de procedure.
mr. Van Breevoort:
dat is goed. De zitting wordt geschorst. U kunt binnen lopen wanneer u klaar bent.
[de zitting is geschorst]
[de zitting is hervat]
[naam vennootschap] :
Vindt u niet dat u iets té veel hebt laten blijken wat u beslissing is?
mr. Van Breevoort:
ik heb helemaal niet gezegd wat mijn beslissing is maar u heeft al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
Ja dat klopt, maar vindt u niet dat u iets té duidelijk hebt laten blijken hoe u de zaak ziet en welke kant het gaat?
mr. Van Breevoort:
nee, dat denk ik niet.
[naam vennootschap] :
Dus u zou zich niet willen verschonen?
mr. Van Breevoort:
Nee, zeker niet. Dat kan bovendien niet. Als u vind dat ik niet integer bent dan moet u mij wraken.
[naam vennootschap] :
Nou legt u opnieuw woorden in mijn mond welke ik niet gebruikt heb. Ik zeg niet dat u niet integer bent, maar dat u veel te duidelijk hebt laten blijken hoe u over de zaak denkt. U voert zelfs verweer. En we zijn nog maar net, 10 minuten, bezig.
mr. Van Breevoort:
als u mij wilt wraken moet u die woorden dan in uw mond nemen.
[naam vennootschap] :
Ik moet u dan helaas wraken.
…….”
Beoordeling van de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter
3.4
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
Beoordeling van de vrees van vooringenomenheid
3.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
In de beoordeling te betrekken wrakingsgronden
3.7
Uit het wrakingsverzoek en de daarop gegeven toelichting komt naar voren dat het voor verzoekster een optelling van omstandigheden is geweest, die haar uiteindelijk tot het doen van het wrakingsverzoek heeft gebracht. Dat begon met hetgeen bij aanvang van de zitting is gezegd over het horen van getuigen; vervolgens de discussie ter zitting over de onverwijldheid van het gegeven ontslag op staande voet en ten slotte de hernieuwde discussie over het wel of niet horen van getuigen.
3.8
De wrakingskamer betrekt al deze omstandigheden in de beoordeling van het wrakingsverzoek. Weliswaar heeft de gemachtigde van verzoekster blijkens het proces-verbaal bij het opgeven van de gronden van de wraking alleen genoemd – kort samengevat – dat de rechter hem woorden in de mond legt die hij niet heeft gesproken en dat de rechter geen getuigen wil horen, doch dit alles is afgerond met de mededeling van de gemachtigde dat hij de rest schriftelijk zal uitleggen. Hetgeen de gemachtigde daarna nog in zijn e‑mailbericht van 10 maart 2020 met bijlage, alsmede mondeling ter zitting van de kamer heeft meegedeeld, zijn – gelet op het proces-verbaal van de zitting – geen nieuwe wrakingsgronden, maar wordt beschouwd als een toelichting op het wrakingsverzoek.
Feitelijke grondslag
3.9
Wat betreft de exacte gang van zaken ter zitting is het proces-verbaal van de zitting voor de wrakingskamer de primaire kenbron. Het proces-verbaal bevat echter niet een weergave van de door de rechter ter zitting gesproken woorden. Dat is niet onbegrijpelijk en maakt dat stuk niet gebrekkig of onvolledig, omdat een proces-verbaal een zakelijke weergave vormt van hetgeen ter zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen en van hetgeen ter zitting door de procespartijen is verklaard. In de regel worden de woorden die de rechter ter zitting spreekt niet opgenomen, laat staan letterlijk. Gevolg is wel dat bij de beoordeling van het wrakingsverzoek de door de rechter ter zitting gesproken woorden niet uit dit proces-verbaal kunnen worden gekend.
3.1
Naast het proces-verbaal is er het door de gemachtigde van verzoekster uitgeschreven gespreksverslag. Daarin zijn de door de rechter ter zitting gedane mededelingen – zoals de gemachtigde van verzoekster die zich na afloop van de zitting herinnerde en heeft opgeschreven – wel opgenomen. De wrakingskamer heeft de rechter uitgenodigd op dit verslag te reageren. Daarop heeft de rechter meegedeeld dat het wel lijkt alsof er tijdens de zitting audio-opnamen zijn gemaakt. Inhoudelijk weerspreekt de rechter de inhoud van het gespreksverslag niet anders dan dat hij betwist ter zitting een oordeel te hebben gegeven of een beslissing te hebben genomen ten aanzien van het horen van de getuigen. Het staat een rechter vrij te besluiten niet te verschijnen ter zitting van de wrakingskamer, maar door niet te verschijnen heeft de rechter de wrakingskamer wel de mogelijkheid ontnomen nadere inlichtingen bij hem in te winnen.
3.11
Verzoekster heeft dus specifiek en onderbouwd gesteld dat de rechter de genoemde uitlatingen heeft gedaan en de rechter heeft slechts in algemene woorden betwist dat hij een oordeel heeft gegeven op zitting. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de discussie ter zitting tussen enerzijds de gemachtigde van verzoekster en anderzijds de rechter zich heeft voorgedaan zoals is weergegeven in het gespreksverslag.
Beoordeling van de wrakingsgronden
3.12
Ter zitting van de wrakingskamer heeft zij – uiteindelijk – kunnen vaststellen dat de rechter aan het begin van de zitting van 21 februari 2020 niet heeft gezegd dat hij de getuigen zou horen. Hij heeft, zoals blijkt uit het proces-verbaal en de verklaringen van de gemachtigde van verzoekster ter zitting van de wrakingskamer, aangegeven dat de personen die mogelijk nog als getuige zouden moeten worden gehoord, op de gang zouden moeten wachten. Daarop hebben deze de zittingzaal verlaten. Aan deze gang van zaken kan geen aanwijzing worden ontleend voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.13
Dit wordt anders zodra de gemachtigde van verzoekster en de rechter in discussie raken over de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. In die discussie heeft de rechter volgens het gespreksverslag gezegd: “…… maar hoe dan ook. Het ontslag is ook niet onverwijld gegeven……”, “……Dat is dus niet onverwijld ……” en “…… ik ga niet met u in discussie. Ik vind dat u niet onverwijld het ontslag heeft verleend.” Dat zijn bewoordingen die verzoekster zo heeft mogen opvatten dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd over de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven. Zelfs indien in aanmerking wordt genomen dat deze woorden door de rechter zijn gesproken in het kader van een discussie ter zitting met als doel de feiten te verzamelen, dan nog zijn die bewoordingen dermate stellig en ondubbelzinnig, dat de vrees van verzoekster dat de rechter zich over dit aspect van de zaak reeds een oordeel had gevormd naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Conclusie
3.14
Het verzoek is mitsdien gegrond. Het verzoek wordt toegewezen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. A.J.M. van Breevoort.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. A. Buizer en
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, rechters, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier,
en ondertekend en op 25 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. C. Bouwman.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. A.J.M. van Breevoort
- mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos