Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
2.1.1
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020:
“……
Mr. [naam gemachtigde] legt de volgende verklaring af, die door de griffier is voorgelezen: Ik wraak u, omdat u woorden in mijn mond legt die ik niet gebruik en de woorden die ik wel gebruik legt u anders uit dan ik bedoel. Ondanks mijn uitleg blijft u bij uw uitleg over hoe mijn woorden uitgelegd moeten worden. U wilt geen getuigen horen, omdat u al weet wat de getuigen zullen verklaren, wat u op voorhand al onvoldoende acht. De rest zal ik schriftelijk uitleggen.
……”
2.1.2
Volgens het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoekster van 10 maart 2020 te 09.50 uur:
2.1.2.1
Allereerst acht verzoekster het van belang om aan te geven dat het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020 naar haar mening een té zakelijke weergave van de gebeurtenissen betreft en aldus ‘gekleurd’ is opgesteld. Daarmee wordt bedoeld dat de gebeurtenissen enigszins anders op schrift zijn gesteld dan in de werkelijkheid het geval is geweest. Het komt op verzoekster over alsof het proces-verbaal met het oog op de te behandelen wrakingsverzoek is opgesteld, hetgeen overigens ook feitelijk het geval is.
De rechter is verder gegaan dan het enkel stellen van ‘stevige vragen’. De rechter was immers (figuurlijk gesproken) op de stoel van [naam werknemer] gaan zitten en voerde allerlei verweren en argumenten aan om aan te geven waarom hij vindt dat het ontslag niet in
stand kan blijven. Zeer opmerkelijk was bovendien dat de rechter steeds andere redenen zocht om alsnog te kunnen concluderen dat het ontslag niet in stand kon blijven.
2.1.2.2
Verzoekster heeft een eigen verslag gemaakt van de zitting van 21 februari 2020 met de uitlatingen die de rechter volgens hem heeft gedaan en die tot het wrakingsverzoek hebben geleid. Dit
Gespreksverslag van de zitting bij de kantonrechterheeft verzoekster ingebracht. Het verslag (hierna: het gespreksverslag) vermeldt het volgende:
“……
[naam vennootschap] :
Vindt u niet dat u iets té veel hebt laten blijken wat u beslissing is?
mr. Van Breevoort:
ik heb helemaal niet gezegd wat mijn beslissing is maar u heeft al over hoger beroep.
[naam vennootschap] :
Ja dat klopt, maar vindt u niet dat u iets té duidelijk hebt laten blijken hoe u de zaak ziet en welke kant het gaat?
mr. Van Breevoort:
nee, dat denk ik niet.
[naam vennootschap] :
Dus u zou zich niet willen verschonen?
mr. Van Breevoort:
Nee, zeker niet. Dat kan bovendien niet. Als u vind dat ik niet integer bent dan moet u mij wraken.
[naam vennootschap] :
Nou legt u opnieuw woorden in mijn mond welke ik niet gebruikt heb. Ik zeg niet dat u niet integer bent, maar dat u veel te duidelijk hebt laten blijken hoe u over de zaak denkt. U voert zelfs verweer. En we zijn nog maar net, 10 minuten, bezig.
mr. Van Breevoort:
als u mij wilt wraken moet u die woorden dan in uw mond nemen.
[naam vennootschap] :
Ik moet u dan helaas wraken.
……”
2.1.3
Volgens de door de gemachtigde ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting:
De gemachtigde heeft geen opnamen gemaakt tijdens de zitting. Het gespreksverslag heeft hij nog dezelfde dag opgeschreven vanuit zijn geheugen. De rechter betwist de inhoud van het gespreksverslag niet en daarmee staat vast dat het gesprek op die manier is gevoerd. Dan klopt het proces-verbaal van de zitting niet helemaal. Enkel op grond daarvan, het verschil tussen het proces-verbaal en wat er is gezegd, is zo groot, dan kun je al tot de conclusie komen dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Aan het begin van de zitting is gesproken over het horen van de door de gemachtigde van verzoekster meegebrachte getuigen. De rechter zei: als u wilt dat ze gehoord worden, dan moeten ze buiten wachten. De getuigen zijn toen ook naar de gang gegaan. De rechter heeft toen niet gezegd: ik ga ze horen. Verzoekster ging er wel van uit dat ze gehoord zouden worden. Er is op een gegeven moment zelfs gediscussieerd over de vraag of verzoekster de getuigen had opgeroepen; de rechter meende van niet, maar dat was wel degelijk het geval.
De rechter is te ver gegaan in het zoeken naar argumenten. Ter zitting ontstond discussie, met name over punt 15 in het verweerschrift, dat door de rechter anders werd gelezen dan dat verzoekster vond dat het moest worden gelezen. De rechter bleef herhalen dat het gedrag van [naam werknemer] geen reden was geweest om hem te ontslaan. De gemachtigde van verzoekster heeft het uitgelegd, namelijk dat hij eerst advies had ingewonnen en dat vervolgens het ontslag was gegeven. De rechter bleef bij zijn eigen versie en zei dat hij dat niet onverwijld vond. Verzoekster vond dat dat niet kon. Vervolgens zei de rechter: hoe dan ook, ik zal niet met u in discussie gaan. De rechter vond dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Daar kwam de rechter zelf mee; het was niet als verweer gevoerd door de andere partij. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens gezegd dat hij dit aan het gerechtshof voor zou gaan leggen. Dat vond de rechter klaarblijkelijk niet prettig.
Vervolgens kwam het punt van het horen van de getuigen weer ter sprake. De rechter zei: ik weet wel hoe dat gaat, u gaat die getuigen horen, de wederpartij gaat dat ook doen, het zijn allemaal partijgetuigen, dat heeft geen meerwaarde. Er was een cruciaal verschil van inzicht: de werknemer zei: ik heb niet bedreigd en verzoekster zegt: er is wel degelijk bedreigd. Daarvoor zijn de getuigen. Als de rechter dan ook ineens zegt; die ga ik niet meer horen, dan lijkt het er op dat hij boos is geworden over het aangekondigde hoger beroep. En als reactie heeft gezegd: ik ga de getuigen niet meer horen. Dit derde voorval was de ‘trigger’ en toen was voor verzoekster, met in het achterhoofd de twee voorafgaande voorvallen, de schijn van partijdigheid van de rechter gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
In de schriftelijke reactie dd. 4 maart 2020:
In de procedure die tot het wrakingsverzoek heeft geleid is aan de orde de vraag of een door de werkgever aan de werknemer verleend ontslag op staande voet dient te worden vernietigd. Namens de werknemer is een hiertoe strekkend verzoek gedaan en de werkgever heeft hiertegen verweer gevoerd. Werkgever heeft voorts, voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd zou worden, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen gedaan.
Tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken was eerst het op staande voet verleende ontslag aan de orde. De rechter heeft de gemachtigde van verzoekster over de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid stevig doorgevraagd. Dit had als oorzaak dat in het verweerschrift werd aangegeven dat de gemachtigde de aan hem geuite bedreigingen, zelf geen reden voor ontslag op staande voet vond, doch dat hij de volgende dag van de directeur de opdracht kreeg om alsnog tot ontslag op staande voet over te gaan. In dat kader is de subjectieve- en objectieve dringendheid en de onverwijldheid van een gegeven ontslag op staande voet aan de orde geweest en heeft de rechter de zienswijze hierop aan de gemachtigde gevraagd.
Daarnaast is gesproken over het eventueel horen van getuigen. De rechter heeft de gemachtigde gevraagd wat de meegebrachte getuigen in een eventueel getuigenverhoor zouden kunnen toevoegen aan hun uitgebreide en ondertekende schriftelijke verklaringen die reeds in het geding waren gebracht. Kennelijk heeft de gemachtigde de vragen van de rechter opgevat alsof hij reeds een beslissing zou hebben genomen inhoudende dat het ontslag niet in stand zou kunnen blijven. Dit ten onrechte. De rechter heeft aan de gemachtigde – meerdere keren – te kennen gegeven dat hij geen enkel – ook geen voorlopig – oordeel over de zaak had gevormd. De rechter heeft de gemachtigde meermaals verzocht om zijn vragen te beantwoorden in zijn pogingen klaarheid te krijgen in de stellingen van de gemachtigde. De gemachtigde reageerde daar echter op door te stellen dat de rechter hem woorden in de mond zou leggen, dat hij in hoger beroep zou gaan en dat de rechter toch al een beslissing zou hebben genomen. Daaropvolgend heeft de gemachtigde zich beperkt tot de procedurele aspecten en wilde hij niet meer ingaan op inhoud. De rechter hecht er nog aan op te merken dat hij de stelling van de gemachtigde als zou hij twijfelen of de getuigen wel de waarheid zouden spreken verre van zich werpt.
2.2.2
In de schriftelijke reactie dd. 10 maart 2020 naar aanleiding van het gespreksverslag:
De rechter kan zich niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het lijkt alsof er heimelijk audiologische opnamen zijn gemaakt van de zitting. Het gespreksverslag bevestigt het ingenomen standpunt van de rechter dat er een stevige discussie heeft plaatsgevonden. Op geen enkel moment heeft de rechter echter een oordeel gegeven of van partijdigheid doen blijken. De rechter dient de feitelijke gegevens te verkrijgen die hij nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen. Dat is wat de rechter ten aanzien van het aanbod tot het horen van getuigen met de gemachtigde heeft willen bespreken, nu er zich reeds schriftelijke verklaringen van mogelijke getuigen in het dossier bevinden. Over het horen van
getuigen zijn daarom stevige vragen gesteld, doch de rechter heeft ook daarover ter zitting geen enkele beslissing genomen.