ECLI:NL:RBROT:2020:2677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
591350 / HA RK 20-139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in echtscheidingsprocedure wegens ziekte verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. van Olden. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing van een verzoek om uitstel van de zitting, die op 7 februari 2020 plaatsvond in het kader van een echtscheidingsprocedure. De verzoeker had om uitstel gevraagd vanwege ziekte, maar de rechters oordeelden dat de aangevoerde redenen onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank stelde vast dat de procedure al sinds september 2017 liep en dat de verzoeker een advocaat had die hem vertegenwoordigde. De rechters oordeelden dat het belang van de vrouw bij voortgang van de procedure zwaarder woog dan het belang van de verzoeker bij uitstel. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De gronden voor het wrakingsverzoek die niet op het moment van het uitstelverzoek waren aangevoerd, werden buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 591350 / HA RK 20-139
Beslissing van 5 maart 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.H. van Olden te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. H.J. Wieman-Bart, mr. M.W.J. van Elsdingenen
mr. I.J. Pieters,rechters in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting met gesloten deuren van 7 februari 2020 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, voortgezet de behandeling van de echtscheidingsprocedure van mevrouw [naam] en verzoeker. Die procedure draagt als kenmerk C/10/535915 / FA RK 17-8029 en C/10/541612 / FA RK 17-10618.
1.2.
Bij gelegenheid van die behandeling hebben verzoeker en zijn advocaat wraking van de rechters verzocht.
1.3.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, met als bijlagen het door verzoeker ter zitting voorgedragen schriftelijke stuk en de pleitnotities wrakingsverzoek van zijn advocaat.
1.4.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechters en mevrouw [naam] met haar advocaat zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 februari 2020.
1.5.
Ter zitting van 28 februari 2020, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, rechter mr. Wieman-Bart en mr. F.C. de Wit-Facchetti, advocaat van mevrouw [naam] . De advocaat van verzoeker en rechter mr. Wieman-Bart hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij de advocaat van verzoeker pleitnotities heeft voorgedragen en overgelegd en waarbij rechter mr. Wieman-Bart het woord heeft gevoerd mede namens de twee andere gewraakte rechters.
1.6.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief met bijlagen van de advocaat van verzoeker, gedateerd 27 februari 2020.

2.Het verzoek

2.1.
Het proces-verbaal van de zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer op 7 februari 2020 houdt ter zake van het wrakingsverzoek het volgende in:
“…….
Er is - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - verklaard:
mr. Van Olden:
De man heeft de behoefte iets te delen met de rechtbank voor de aanvang van de
behandeling. Ik hoor u zeggen dat ik daarvoor straks de gelegenheid krijg.
De voorzitter vat het verloop van de procedure kort samen.
mr. De Wit-Facchetti:
Het klopt dat het primaire verzoek van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de
gemeenschap nu de toewijzing van het meer subsidiaire verzoek inhoudt. De overige
verzoeken worden door de vrouw subsidiair gehandhaafd.
mr. Van Olden:
Zoals ik al aangaf heb ik, namens de man, de behoefte om iets met u te delen. Ik vraag u mij
eerst het woord te geven.
Draagt de brief van de man voor en legt deze later over.
De man doet nogmaals een verzoek om uitstel.
Ik vraag u daarop een beslissing te nemen.
mr. De Wit-Facchetti:
Ik zal eerst reageren op het verzoek om uitstel.
…….
mr. Van Olden:
Ik wil toch graag het antwoord van de rechtbank op het verzoek van de man om uitstel. Op uw vraag hoe ik vind dat de zaak verder moet gaan als de rechtbank het verzoek van de man om uitstel zou afwijzen, antwoord ik dat ik dan genoodzaakt ben namens de man een wrakingsverzoek te doen.
Schorsing.
Hervatting.
de voorzitter:
Hier volgt de beslissing van de rechtbank op het uitstelverzoek van de man.
Er is eerder een uitstelverzoek door de man gedaan op 14 januari jl. Ter onderbouwing van dit uitstelverzoek is door de man aangevoerd dat hij een burn-out heeft, ter ondersteuning
waarvan hij een uitdraai uit de administratie van zijn huisarts heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat de man last heeft van duizeligheid, rugpijn, hypertensie en spanning. De huisarts van de man adviseert hem afstand en rust te nemen.
Tegen dit uitstelverzoek heeft de vrouw bezwaar gemaakt. Zij benadrukt dat de procedure
moet worden voortgezet.
De rechtbank heeft dit uitstelverzoek van de man afgewezen. De advocaten van partijen, het
secretariaat, zijn telefonisch door de griffier van deze afwijzing op de hoogte gesteld. Bij de afwijzing van het uitstelverzoek is gemeld dat het uitstelverzoek op de mondelinge behandeling aan de orde kan komen, maar dat inhoudelijke behandeling van de zaak het uitgangspunt is. Ook is de afwijzing van het uitstelverzoek in het elektronisch familiejournaal vermeld.
Op deze mondelinge behandeling is het uitstelverzoek namens de man herhaald. Voor een aanhouding moet sprake zijn van klemmende redenen. Deze klemmende redenen zijn door de man onvoldoende onderbouwd. Uit de uitdraai van de huisarts blijkt niet dat hij niet in
staat is zijn eigen zaken te behartigen. Als wel vast stond dat de man kampt met een burn-out dan zou een belangenafweging plaats moeten vinden. Het belang van de man is dan het
uitstel van de mondelinge behandeling en het belang van de vrouw is dat er aan deze zaak
een einde komt. De rechtbank stelt vast dat:
deze procedure al is aangevangen in september 2017;
de man een advocaat heeft die hem vertegenwoordigd en dat
de man zich kan laten bijstaan door financieel deskundigen.
Gelet hierop weegt het belang van de vrouw bij voortgang van deze procedure zwaarder dan het belang van de man bij aanhouding voor onbepaalde tijd.
Dit betekent dat het uitstelverzoek wordt afgewezen.
mr. Van Olden:
Ik wijs de rechtbank er op dat dit niet, het tweede, maar het derde uitstelverzoek is.
Ik hoor u zeggen dat dat voor uw overweging geen verschil maakt.
Mr. Van Olden legt haar pleitnotities van het wrakingsverzoek over.
Mr. Van Olden draagt de pleitnotities voor.
Aanvulling van mr. Van Olden op de pleitnotities:
Ik vind het niet prettig een wrakingsverzoek te doen, maar ik word hiertoe genoodzaakt.
Op uw vraag welke rechter ik wraak, antwoord ik dat ik alle drie de rechters wraak.
Het gaat om de spankracht van mijn cliënt dat er belang bij uitstel is.
Ik ben geen arts, ik wil zijn klachten dan ook geen burn-out noemen.
Ik hoor de rechtbank spreken over een burn-out, maar die diagnose is niet gesteld.
De spanning is de man te veel geworden.
We hebben het hier niet over 1, 2 of 3 nullen maar over miljoenen.
Ik ben me ervan bewust dat je tot op de dag van de zitting verweer mag voeren, maar dat
verzoek om een verweertermijn lag er wel en daar is door de rechtbank niet op gereageerd.
Wat betreft de sociale deskundige: er zijn zelfs vragen besproken op zitting voor de sociale
deskundige.
…….”
2.2.
De hiervoor in alinea 2.1. genoemde en door de advocaat van verzoeker ter zitting van 7 februari 2020 voorgedragen en later overgelegde brief van verzoeker luidt als volgt:
“Geachte rechters,
Ik heb aangegeven dat ik ziek ben. Het enige wat ik van u heb mogen horen is dat de rechtszaak doorgaat. Taal nog teken heb ik van uw mogen vernemen omtrent het natrekken van mijn ziekte.
Dus hoe kunt u nu beoordelen of ik in staat bent om naar de rechtszaak te komen of in staat ben om hem voor te bereiden.
Als werkgever van ca. 40 man klinkt dit onbegrijpelijk in mijn oren. Namelijk mensen die ziek zijn kunnen bij Adcim gewoon thuis blijven. Het is zelfs een recht en ik gaf ze dat recht. Vraag u maar aan de tegenpartij (de vrouw) hoe lang ik haar nog heb doorbetaald zonder dat ze op het werk verscheen. Daarom getuigt de beslissing van de rechtbank om de zitting door te laten gaan als vooringenomen, eigenzinnig en wereldvreemd zonder rekenschap te geven van mijn situatie. Dit gedrag schaadt mijn belangen doordat ik niet instaat ben mijn belangen te verdedigen.
Ook de mondelinge mededeling dat u rekening met mijn ziekte gaat houden, kan ik niet serieus nemen. Immers u weet niet hoe ziek ik ben, dus kunt u ook geen randvoorwaarden bepalen. Alleen al dat u het alleen mondeling meedeelt en niet op papier zet, geeft al aan dat dit een wassen neus is.
Vandaar dat ik gevraagd heb aan mijn advocaat om nogmaals te vragen aan de rechtbank de zitting te verzetten.
Ik geef nu het woord aan mijn advocaat.
Was getekend, 7 februari 2020
[naam verzoeker] ”
2.3.
In de hiervoor in alinea 2.1. genoemde pleitnotities van de advocaat van verzoeker en ter zitting van 7 februari 2020 gegeven aanvulling, alsmede in de door de advocaat ter zitting van de wrakingskamer voorgedragen pleitnotities en de aldaar gegeven toelichting en aanvulling, zijn – kort samengevat – als gronden voor het wrakingsverzoek genoemd:
  • de zittingsdatum van 7 februari 2020 is vastgesteld voordat verzoeker zijn verhinderdata kon indienen;
  • de zittingsdatum is door de rechters gehandhaafd nadat verzoeker om uitstel had verzocht;
  • de rechters kunnen zich niet aan hun verantwoordelijkheid onttrekken door te verwijzen naar beslissingen, die ten aanzien van de zittingsdatum werden genomen door het regiebureau van team familie van de rechtbank;
  • de man is ziek en hij voelt zich niet gehoord in de omstandigheid dat hij niet in staat is zijn belangen goed te verwoorden en zijn advocaat op de hoogte te brengen van wat hij wil, waarmee de advocaat dus niet in staat is verzoeker op professioneel verantwoorde wijze bij te staan;
  • de rechters gaan uit van de premisse ‘burn-out’, terwijl de verklaring van de huisarts daar niet over spreekt en de rechters omtrent het ziektebeeld van verzoeker geen onderzoek hebben gedaan;
  • de rechters houden geen rekening met het feit dat verzoeker de noodzakelijke financiële bescheiden eerst na 31 maart 2020 kan overleggen;
  • de rechters gaan niet serieus om met hun eigen overwegingen en beslissingen in de eerder gegeven beschikkingen inzake de benoeming van een deskundige;
  • de rechters gaan niet in op hetgeen verzoeker aanvoert en vraagt ten aanzien van het sociale aspect van de echtscheiding;
  • de rechters reageren niet op het verzoek tot uitstel voor het voeren van verweer;
  • verzoeker was niet in staat zijn gedeelte van het voorschot in de kosten van de deskundige voor de regiezitting te voldoen en de rechters stelden aan de wederpartij de illusoire vraag om dat gedeelte voor haar rekening te nemen;
  • mevrouw [naam] heeft geen zwaarwegend belang bij het doorgang laten vinden van de zitting van 7 februari 2020.

3.Reactie van de rechters

3.1.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
3.1.1.
De procedure waarin wraking is verzocht, is de echtscheidingsprocedure van mevrouw [naam] en verzoeker. Bij een eerdere tussenbeschikking is de echtscheiding al uitgesproken. Er moet nog worden beslist over de door mevrouw [naam] verzochte bijdrage van verzoeker in haar levensonderhoud en over de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap.
3.1.2.
De aanleiding voor het wrakingsverzoek is de beslissing van de rechters tot afwijzing van het door de advocaat van verzoeker ter zitting van 7 februari 2020 gedane verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling.
3.1.3.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft de advocaat namens verzoeker uitstel van de zitting van 7 februari 2020 verzocht op grond van klemmende redenen. Zij voerde aan dat verzoeker ‘op’ is en ‘burn out na een langdurige overbelasting’.
Op verzoek van de gewraakte voorzitter heeft de griffier beide advocaten op 17 januari 2020 telefonisch laten weten dat de zitting door zou gaan. Daarbij is ook gezegd dat het uitstelverzoek ter zitting verder zou kunnen worden besproken, maar dat uitgangspunt was dat de zaak inhoudelijk zou worden behandeld. De afwijzing van het uitstelverzoek is op dezelfde dag ook in het familiejournaal opgenomen.
3.1.4.
Ter zitting van 7 februari 2020 heeft de advocaat van verzoeker het verzoek om aanhouding van de procedure, op dezelfde gronden, herhaald. De advocaat van mevrouw [naam] heeft haar verweer daartegen gehandhaafd.
Op grond van het procesreglement scheiding, artikel 7.4, wordt een uitstelverzoek als het
onderhavige, wanneer de wederpartij bezwaar maakt, slechts toegewezen als degene die
uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt volgens het
reglement in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend. De rechters hebben geoordeeld dat verzoeker de gestelde klemmende reden onvoldoende had onderbouwd, omdat uit het bericht van de huisarts niet blijkt dat verzoeker niet in staat is zijn zaken goed te (laten) behartigen. Verder overwogen de rechters dat als wel zou vaststaan dat verzoeker met een burn-out kampt, een belangenafweging zou moeten plaatsvinden. Omdat de echtscheidingsprocedure al sinds september 2017 loopt, verzoeker een advocaat heeft die hem vertegenwoordigt en hij zich daarnaast kan laten bijstaan door financieel deskundigen, vonden de rechters het belang van mevrouw [naam] bij voortgang van de procedure zwaarder wegen dan het belang van verzoeker bij aanhouding voor onbepaalde tijd. Het aanhoudingsverzoek is daarom afgewezen.
3.1.5.
Dat verzoeker het met deze beslissing niet eens is, is geen grond voor wraking. Uit de beslissing zelf, maar ook uit de motivering daarvan, kan geen vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters worden afgeleid. Waar in de motivering van de afwijzende beslissing de term ‘burn-out’ is gebruikt, is dit slechts in navolging van de advocaat van verzoeker gedaan. Van enig medisch oordeel van de rechters is geen sprake.
Ten slotte is het niet aan de rechters om bij een aanhoudingsverzoek als hier aan de orde actief te informeren naar de gezondheid van een procespartij of daarnaar enig onderzoek te (laten) doen. Het is de verantwoordelijkheid van de partij die een klemmende reden voor uitstel aanvoert, deze deugdelijk te onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.2.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
4.3.
Dat kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De aanleiding voor het wrakingsverzoek is de beslissing van de rechters, genomen en uitgesproken ter zitting van 7 februari 2020, om de behandeling van de echtscheidingsprocedure van verzoeker en mevrouw [naam] niet aan te houden. Die beslissing moet worden bezien in het kader van het op die zitting door verzoeker en zijn advocaat herhaalde verzoek om aanhouding. Dat ter zitting geformuleerde verzoek was – blijkens het proces-verbaal van de zitting en de aldaar voorgedragen brief van verzoeker – alleen gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker ziek was en niet in staat was de zitting voor te bereiden, naar de zitting te komen en zijn standpunt kenbaar te maken.
4.6.
De rechters hebben hun afwijzende beslissing gemotiveerd met de mededeling dat voor een aanhouding sprake moet zijn van klemmende redenen en dat deze klemmende redenen door verzoeker onvoldoende zijn onderbouwd. Daar werd door de rechters aan toegevoegd dat uit de verklaring van de huisarts niet blijkt niet dat verzoeker niet in staat is zijn eigen zaken te behartigen.
4.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing niet onbegrijpelijk is, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat de rechters hebben beslist aan de hand van een criterium dat in het procesreglement scheiding is opgenomen, is niet onbegrijpelijk. Mede in het licht van de erkenning, ter zitting van de wrakingskamer, van de zijde van verzoeker dat de ziekte van verzoeker ten tijde van de zitting van 7 februari 2020 niet anders is onderbouwd dan met genoemde verklaring van de huisarts, is de beslissing evenmin onbegrijpelijk.
4.8.
Dat de rechters in hun motivering van hun beslissing vervolgens nog verder zijn gegaan – namelijk met een overweging voor het geval het beroep op klemmende redenen van de man wel voldoende onderbouwd zou zijn geweest – doet aan het voorafgaande niet af.
4.9.
Verzoeker heeft – behalve de onbegrijpelijkheid van de beslissing van de rechters in het licht van zijn ziekte – nog verschillende andere gronden voor het wrakingsverzoek aangevoerd, zoals die zijn opgesomd in alinea 2.3. Dat zijn echter gronden dan wel argumenten die niet zijn aangevoerd op het moment dat het herhaalde verzoek om uitstel van de zitting werd gedaan. Deze gronden dan wel argumenten liggen evenmin ten grondslag aan de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek om uitstel. Daarom zullen deze door de wrakingskamer buiten beschouwing worden gelaten.
4.10.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. H.J. Wieman-Bart,
mr. M.W.J. van Elsdingen en mr. I.J. Pieters.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. A. Verweij en
mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. M.H. van Olden
- mr. H.J. Wieman-Bart
- mr. M.W.J. van Elsdingen
- mr. I.J. Pieters
- mr. F.C. de Wit-Facchetti