ECLI:NL:RBROT:2020:2667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
7363935 CV EXPL18-49665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet feitelijk hoofdverblijf in de woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder (eiseres) en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (gedaagden) over de huurovereenkomst van een woning aan de [adres 2] te Rotterdam. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat zij van mening was dat de gedaagden niet feitelijk in de woning woonden en daar niet hun hoofdverblijf hadden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden sinds 1987 een huurovereenkomst hadden voor de woning, maar dat zij door hun drukke werkzaamheden in de horeca en frequente afwezigheid in het buitenland niet als goede huurders konden worden aangemerkt. De eiseres heeft bewijs geleverd dat de gedaagden niet in de woning verbleven, onder andere door middel van getuigenverklaringen en observaties van Adviesburo Veerkracht. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden tekortschoten in hun verplichtingen als huurders, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagden werden veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en dienden tevens de kosten van het onderzoek door Adviesburo Veerkracht te vergoeden, alsook de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7363935 CV EXPL 18-49665
uitspraak: 20 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.J. Martinot,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. A. Mao.
Partijen worden hierna aangeduid als “Havensteder” en gedaagden gezamenlijk als “ [gedaagde 1] c.s.”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 23 augustus 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 27 december 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 18 februari 2019 gehouden comparitie van partijen;
- het faxbericht van 21 februari 2019 van de zijde van Havensteder;
- het proces-verbaal van de op 16 april 2019 gehouden getuigenverhoren;
- de akte houdende vermeerdering eis met bijlagen van de zijde Havensteder;
- het faxbericht van 14 juni 2019 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
- de brief van 28 juni 2019, met een bijlage, van de zijde van Havensteder;
- de rolbeslissing van 22 juli 2019;
- de akte uitlaten getuigenverhoor;
- het proces-verbaal van de op 22 oktober 2019 gehouden getuigenverhoren;
- de conclusie na enquête aan de zijde van Havensteder;
- de conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde 1] c.s..
1.2.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Havensteder en [gedaagde 1] bestaat sinds 1 februari 1987 een huurovereenkomst voor de woonruimte aan het [adres 2] te Rotterdam, (hierna de woning).
2.2.
De woning maakt deel uit van een portiek met nog drie woningen met de nummers 3, 5 en 9. Samen met nummer 9 bevindt de woning zich op de tweede etage.
2.3.
[gedaagde 1] is gehuwd met mevrouw [gedaagde 2] . Zij hebben samen 6 kinderen. Sinds 2011 zijn alle kinderen uit huis en wonen [gedaagde 1] c.s. samen in de woning.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. staan volgens de Basisregistratie Personen sinds 2 februari 1987 ingeschreven op het adres [adres 2] te Rotterdam.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. exploiteren in Rotterdam een drietal Turkse restaurants annex koffiehuizen te weten: [naam horecagelegenheid 1] aan de [adres horecagelegenheid 1] , [naam horecagelegenheid 2] aan de [adres horecagelegenheid 2] en [naam horecagelegenheid 3] aan de [adres horecagelegenheid 3] en hebben daarnaast een centrale keuken [naam horecagelegenheid 4] aan de [adres horecagelegenheid 4]
2.6.
[gedaagde 1] c.s. zijn beide voor de helft eigenaar van het pand aan de [adres 1] met nummer 231A en 231B . Op de begane grond bevindt zich het restaurant [naam horecagelegenheid 1] en daarboven is een woning.
2.7.
Bij brief van 29 augustus 2016 heeft Havensteder aan [gedaagde 1] , verzocht contact op te nemen met het bedrijf Mampaey voor het maken van een afspraak voor preventief onderhoud aan de centrale verwarmingsinstallatie, omdat tijdens het aangekondigde bezoek niemand in de woning aanwezig was en er evenmin een andere afspraak is gemaakt.
2.8.
Havensteder heeft, omdat geen reactie werd ontvangen op de brief van 29 augustus 2016, op 16 mei 2017 aan Adviesburo Veerkracht opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de woonsituatie op het adres [adres 2] te Rotterdam.
2.9.
Adviesburo Veerkracht heeft op 23 januari 2018 haar rapport uitgebracht. In het rapport van 23 januari 2018 is opgenomen dat een waarnemer op 24 mei 2017, 4 juli 2017, 24 juli 2017, 17 augustus 2017, 6 september 2017 en 4 december 2017 bij de woning is geweest en dat na meerdere malen te hebben aangebeld er niet werd opengedaan. Dat tijdens het bezoek op 4 juli 2017 is geconstateerd dat de directe buren voor de voordeur van nummer 7 een schoenenrek en diverse koffers hadden geplaatst. Voorts is in het rapport opgenomen dat de directe buren op nummer 9, tegenover de waarnemer hebben gezegd niet te weten wie er op nummer 7 woont en alleen de bewoner van nummer 5 bereid is geweest een verklaring af te leggen. De bewoner van nummer 5 heeft verklaard “
Ik woon hier sinds twee jaar. Ik weet wie er naast me woont op nummer 3. En wie er boven me woont op nummer 9. Ik heb geen idee wie er op nummer 7 woont. Ik werk ook. De bewoners van 3 en 9 zie ik voorbijkomen op de trap. De bewoner van nummer 7 zie ik nooit.” Tot slot volgt uit het rapport dat [gedaagde 1] wel heeft gereageerd op de uitnodiging voor een gesprek op 18 december 2018. Tijdens dit gesprek met de heer [naam 1] , van Adviesburo Veerkracht en mevrouw [naam 2] van Havensteder heeft [gedaagde 1] te kennen gegeven weinig thuis te zijn omdat hij 3 horeca gelegenheden heeft waar hij veel verblijft en dat hij wel degelijk samen met zijn vrouw woont in de woning.
2.10.
Havensteder heeft bij brief van 21 december 2017 aan [gedaagde 1] bericht dat zij haar standpunt handhaaft dat [gedaagde 1] c.s. niet hun hoofdverblijf voeren in de woning en [gedaagde 1] c.s. de gelegenheid geboden de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen.
2.11.
Havensteder heeft op 8 februari 2018 aan Adviesburo Veerkracht opdracht gegeven onderzoek te doen naar de plaats waar [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf voert. In dit rapport van 5 april 2018 is opgenomen dat onderzoek is gedaan in de omgeving van het pand aan de [adres 1] 231A te Rotterdam omdat uit het kadaster gebleken is dat dit pand in eigendom van [gedaagde 1] c.s. is. Voorts is in het rapport opgenomen dat op 1 maart 2018 de bewoners van de panden 233B en 229B zijn aangesproken en zij geen idee van de bewoning van 231A hebben, dat op 7 maart 2018 een van de direct omwonenden heeft verklaard er sinds 15 september te wonen en nooit iemand naar binnen of naar buiten heeft zien gaan op nummer 231A en dat een andere getuige die een zaak heeft op [adres horecagelegenheid 5] op 7 maart 2018 heeft verklaard “Ik zit hier sinds 5 jaar met mijn zaak. Op 231a woont een oud Turks echtpaar. Zij wonen boven hun zaak [naam horecagelegenheid 1] . Ze hebben me dat zelf verteld (…)”. In de conclusie van het rapport is opgemerkt: “Wat op valt dat in de kadastrale gegevens is vermeld dat dhr. [gedaagde 1] het adres [adres 1] 231a te Rotterdam hanteert (de koopwoning) en zijn vrouw [gedaagde 2] het adres [adres 2] te Rotterdam, de huurwoning terwijl zij geen huurster is. (…) Uit het buurtonderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat de huurder niet zijn hoofdverblijf voert op het adres [adres 2] te Rotterdam maar op het adres [adres 1] 231b te Rotterdam. Dit zou mogelijk nog ondersteund kunnen worden met het opvragen van verbruiksgegevens van het gas, water (…).”
2.12.
Bij brieven van 9 maart 2018 en 14 mei 2018 heeft Havensteder [gedaagde 1] c.s. nogmaals bericht dat Havensteder van mening is dat [gedaagde 1] c.s. hun hoofdverblijf niet in de woning hebben en hen in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst op te zeggen.
2.13.
Havensteder heeft op 21 februari 2019 aan Adviesburo Veerkracht gevraagd waarnemingen uit te voeren in de directe omgeving van het adres [adres horecagelegenheid 1] te Rotterdam. In het rapport van 15 april 2019 is opgenomen dat in de periode 4 maart 2019 tot en met 13 april 2019 op 24 dagen tussen 21.40 uur en 22.30 uur een waarnemer het adres [adres horecagelegenheid 1] heeft geobserveerd. Op 12, 13, 17, 19, 26 maart 2019 heeft de waarnemer een oudere man met zwarte muts en zwarte (half) lange jas gezien die na sluitingstijd het restaurant [naam horecagelegenheid 1] heeft verlaten. Op 12 april 2019 heeft de waarnemer een oudere kalende man met een rode stropdas en colbert gezien die de rolgordijnen van het restaurant naar beneden heeft gedaan en daarna het pand samen met een andere man verlaat.
2.14.
De wijkbeheerder van Havensteder heeft op 5 maart 2019 een camera geplaatst in het portiek waarvan de woning deel uit maakt. De camera is zichtbaar en gericht op de toegangsdeur van het portiek.

3..Het geschil

3.1.
Havensteder vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ten aanzien van de woning met onmiddellijke ingang, althans op een door de kantonrechter te bepalen datum, te ontbinden;
2) [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om met onmiddellijke ingang, althans op een door de kantonrechter te bepalen datum, de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Havensteder te stellen;
3) [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om met onmiddellijke ingang en tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan Havensteder te betalen € 3.648,15 dan wel een zodanig bedrag als de kantonrechter redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
4) [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
Aan de gewijzigde vordering heeft Havensteder naast de vaststaande feiten, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde 1] c.s. gedragen zich niet als goed huurders in de zin van artikel 7:213 BW omdat zij hun hoofdverblijf niet in de woning hebben. Volgens het gerechtshof Den Haag betekent hoofdverblijf houden in een woning dat men in de woning eet, slaapt en verblijft en niet dat men slechts op incidentele basis af en toe in de woning is. Uit het onderzoek van Adviesburo Veerkracht en de getuigenverklaringen van omwonenden blijkt niet dat [gedaagde 1] c.s. in de woning eten, slapen en verblijven. Gelet op de wijze waarop de bewoners van nummer 9 de voordeur van de woning van [gedaagde 1] c.s. hebben geblokkeerd, blijkt dat zij niet of nauwelijks van hun voordeur gebruik maken. Het is, nu het een sociale huurwoning betreft waarvoor lange wachtlijsten bestaan, onwenselijk dat [gedaagde 1] c.s. de woning bezet houden. Gelet op deze tekortkoming, het niet bewonen van de woning, is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gerechtvaardigd. Havensteder heeft kosten moeten maken om haar vermoeden dat [gedaagde 1] c.s. niet daadwerkelijk in de woning wonen te onderbouwen. De kosten bestaan uit de onderzoeken die Adviesburo Veerkracht heeft uitgevoerd. In totaal heeft Adviesburo Veerkracht een bedrag van € 3.648,15 gefactureerd. Dit betreffen kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde 1] c.s. zijn gehouden deze kosten aan Havensteder te vergoeden.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Havensteder in de proceskosten en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening. [gedaagde 1] c.s. hebben daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. [gedaagde 1] c.s. wonen sinds 1987 in Nederland en hebben destijds de woning met hun 3 kinderen betrokken. Nadien zijn er nog 3 kinderen bijgekomen en hebben met name in de periode 1990 - 2000 familieleden enige tijd bij hen ingewoond. Sinds 2011 verblijven uitsluitend [gedaagde 1] c.s. in de woning. [gedaagde 1] c.s. zijn overdag nooit thuis omdat zij zich bezighouden met de exploitatie van de restaurants. In de praktijk vertrekken zij om 07.30 uur om de horecagelegenheden te openen, te bevoorraden en er ook zelf tot ongeveer 22.00 uur werkzaam te zijn. Na sluiting van de diverse restaurants gaan zij naar hun woning om te slapen. De bovenwoning in het pand aan de [adres horecagelegenheid 1] is verhuurd aan een werknemer van het eronder gelegen restaurant. Gelet op de gevorderde leeftijd van [gedaagde 1] c.s. maken zij gebruik van de bovenwoning om daar in de middag na de lunch te rusten. Zij wonen er niet en hebben er evenmin hun hoofdverblijf. De (zakelijke) post van [gedaagde 1] c.s. wordt op hun woonadres bezorgd, door de vele reclame en wijkbladen is de brievenbus snel vol. Uit de energieleverantie en de waterlevering op het adres van de woning blijkt dat [gedaagde 1] c.s. op het adres wonen. De bescheiden omvang van het verbruik wordt veroorzaakt door het feit dat [gedaagde 1] c.s. overdag niet thuis zijn en ook niet in de woning koken. [gedaagde 1] c.s. zijn niet bekend met de situatie dat hun voordeur werd geblokkeerd door spullen van de buren.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 1] c.s. feitelijk in de woning aan de [adres 2] wonen en aldaar hun hoofdverblijf hebben.
4.2.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] c.s. rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op Havensteder de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde 1] c.s. niet feitelijk in de woning aan het [adres 2] wonen en aldaar niet hun hoofdverblijf hebben. Tijdens de comparitie van partijen op 18 februari 2019 is om proceseconomische redenen deze bewijsopdracht mondeling aan Havensteder verstrekt.
4.3.
Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft Havensteder de heer [naam 1] , de heer [naam 3] en mevrouw [naam 2] als getuige doen horen. Van de verklaringen is een proces-verbaal opgemaakt. Voorts heeft Havensteder ter onderbouwing van het opgedragen bewijs het onderzoek van Adviesburo Veerkracht van 15 april 2019 en een USB-stick met daarop de camerabeelden gemaakt in de periode 5 maart 2019 tot en met 15 april 2019 van het portiek waarvan de woning onderdeel is in het geding gebracht.
4.4.
[gedaagde 1] c.s. hebben in contra-enquête de heer [gedaagde 1] en de heer [naam 4] als getuige doen horen. Van de verklaringen is een proces-verbaal opgemaakt.
4.5.
Op grond van de getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] , alsmede op grond van de overgelegde producties waaronder de onderzoeksrapporten van Adviesburo Veerkracht in onderling verband en samenhang bezien is Havensteder geslaagd te bewijzen dat [gedaagde 1] c.s. niet feitelijk in de woning aan het [adres 2] wonen en aldaar niet hun hoofdverblijf hebben. De kantonrechter is tot dit oordeel gekomen op grond van de onderstaande overwegingen.
4.6.
Havensteder heeft, nadat [gedaagde 1] c.s. niet hebben gereageerd op de brief van 29 augustus 2016 om contact op te nemen met de aannemer die preventief onderhoud zou plegen aan de centrale verwarming, een onderzoek laten doen door Adviesburo Veerkracht.
4.7.
Uit het eerste onderzoek van Adviesburo Veerkracht van 23 januari 2018 kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] c.s. op 24 mei 2017, 4 juli 2017, 24 juli 2017, 17 augustus 2017, 6 september 2017 en 4 december 2017 niet in de woning aanwezig waren, dat omstreeks 4 juli 2017 de voordeur van de woning was geblokkeerd door een schoenenrek en koffers van de directe buren en dat de bewoners van het portiek op nummer 9 en 5 niet weten dat [gedaagde 1] c.s. de bewoners van nummer 7 zijn.
4.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben voornoemde afwezigheid in de woning toegelicht door aan te voeren dat zij dagelijks van 07.30 uur tot 22.00 uur afwezig zijn in verband met de exploitatie van hun restaurants en zij tussen de middag rusten in de woning boven het restaurant aan de [adres 1] , welke bovenwoning zij hebben verhuurd aan een van de medewerkers. Voorts heeft [gedaagde 1] tijdens de comparitie van partijen verklaard dat hij meer dan 10 keer per jaar naar Turkije gaat om groenten en levensmiddelen te kopen en dat hij daardoor soms enkele dagen, een week of een maand afwezig is en hij in verband met deze reizen bij elkaar 5 maanden per jaar niet thuis verblijft. Zijn vrouw, [gedaagde 2] , gaat soms mee.
4.9.
Havensteder heeft gelet op deze toelichting over het dagritme van [gedaagde 1] c.s. Adviesburo Veerkracht nader onderzoek laten doen en heeft een camera geplaatst in het portiek.
4.10.
Uit het rapport van het onderzoek van 15 april 2019 kan worden afgeleid dat in de periode van 4 maart 2019 tot en met 13 april 2019 rondom sluitingstijd van het restaurant [naam horecagelegenheid 1] aan de [adres 1] gedurende 24 avonden een waarnemer heeft geobserveerd. Een aantal avonden is een oudere man gesignaleerd die samen met een ander het restaurant verliet. Volgens de getuige de heer [naam 1] , die voor Adviesburo Veerkracht betrokken is geweest bij de onderzoeken, is deze oudere man [gedaagde 1] . [naam 1] heeft als getuige verklaard:

Al die 24 dagen hebben ik of mijn collega gezien dat er op geen van die dagen door de heer [gedaagde 1] het restaurant is afgesloten. Ik ken de heer [gedaagde 1] uit hoofde van het gesprek dat ik met hem gevoerd heb. De heer [naam 5] heeft geen gesprek met hem gevoerd. Ik heb de heer [gedaagde 1] aan hem beschreven (…) Ik en de heer [naam 5] hebben gezamenlijk de heer [gedaagde 1] 5 keer gezien. In die 5 keer is hij met de bedrijfsleider vertrokken in de auto nadat de rolgordijnen naar beneden waren gedaan in het restaurant. Daarna bleef 1 persoon met een petje achter in het restaurant om dat schoon te maken (…). Ik ken mevrouw [gedaagde 1] niet. Ik heb gedurende 24 avonden geen vrouwelijk persoon het restaurant zien verlaten rond sluitingstijd, behoudens een avond waar ik een vrouw in de leeftijd tussen de 20 en 25 jaar heb zien vertrekken.”
4.11.
Door Havensteder is tevens een USB-stick met camerabeelden van het portiek betreffen de periode 5 maart 2019 tot en met 15 april 2019 in het geding gebracht. Deze camera is door de heer [naam 3] , wijkbeheerder bij Havensteder, geplaatst. Als getuige heeft hij, voor zover hier van belang, verklaard:

Ik ben sedert mei 2018 wijkbeheerder in het Oude Noorden waaronder valt het adres [adres 2] . (…). In mijn functie als wijkbeheerder ben ik geregeld in de buurt van het [adres 2] (…) Ik kom daar om te schouwen of in verband met een melding.(…)Ik heb (…) circa 10 meldingen vanuit of met betrekking tot het portiek waartoe de woning [adres 2] behoort gekregen. Veel meldingen gingen over de openbare ruimte in dit portiek (…). Het betreft hier klachten over achtergelaten rommel en ook bijvoorbeeld een schoenenrek (…) Ik heb dat in juli /augustus geconstateerd. Dit schoenenrek stond voor de deur van nummer 7 en bleek toe te behoren aan nummer 9. Het heeft nogal wat voeten in de aarde gehad om dat rek weg te krijgen. (…) Ik heb de bewoners mondeling geïnformeerd dat de camera was opgehangen. Ik heb dit gedaan aan de bewoners van nummer 3 en nummer 9 nadat zij mij hadden gevraagd waarom die camera daar hing. (…). Het betreft hier een camera die uitgerust is met een bewegingssensor en die alleen beelden opneemt als de sensor iets registreert. Ik heb de beelden vanaf 5 maart 2019 die zijn opgenomen bekeken tot en met gisteren. Op geen enkel moment heb ik de heer en mevrouw [gedaagde 1] gezien. Ik weet dat omdat ik alle personen die ik wel gezien heb kan koppelen aan een van de andere woningen in het portiek. (…)”
4.12.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de camerabeelden, waarover getuige [naam 3] ook verklaart, onrechtmatig zijn verkregen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het ophangen van een camera en daarom als bewijs moet worden uitgesloten. Juist is dat Havensteder niet zonder meer een camera mag ophangen en daarvoor vereist is dat Havensteder een gerechtvaardigd belang heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter was er voor Havensteder een gerechtvaardigd belang voor het plaatsen van een camera om daarmee te kunnen achterhalen of [gedaagde 1] c.s. al of niet gebruik maken van de woning. De beelden zouden immers gebruikt kunnen worden in aanvulling op het onderzoek van Adviesburo Veerkracht. Het plaatsen van een camera is dan ook niet het enige middel geweest om het vermoeden van Havensteder te onderbouwen. Gelet op de plaats van de camera en hetgeen in beeld wordt gebracht is voldoende rekening gehouden met de privacy van de bewoners en bezoekers van het portiek. Hoewel Havensteder niet direct een bordje heeft opgehangen met de mededeling dat er cameratoezicht is, heeft dit niet tot gevolg dat het beeldmateriaal onrechtmatig is verkregen. Voldoende gebleken is dat de camera voor de bewoners zichtbaar is opgehangen, zodat zij bekend waren met de aanwezigheid van de camera. Dat Havensteder de camerabeelden langer dan noodzakelijk heeft bewaard is niet aan de orde. De camerabeelden betreffend de periode van 5 maart 2019 tot en met 15 april 2019. Deze beelden zijn in het geding gebracht ter onderbouwing van de stelling van Havensteder en met dat doel bewaard. Op grond van voornoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat Havensteder in dit geval heeft voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het ophangen van een camera. Voor het uitsluiten van de camerabeelden voor het bewijs is daarom geen aanleiding.
4.13.
In het licht van voornoemde getuigen verklaringen is de kantonrechter van oordeel dat de door [gedaagde 1] c.s. gegeven verklaring voor hun afwezigheid in de woning, dat zij om 07:30 uur vertrekken en na 22:00 uur pas weer thuis zijn, niet juist kan zijn. Immers in de periode van 5 maart 2019 tot en met 15 april 2019 zijn [gedaagde 1] c.s., hoewel [gedaagde 1] op een vijftal avonden bij zijn restaurant [naam horecagelegenheid 1] op de [adres 1] is gesignaleerd, niet op de camerabeelden bij de woning te zien. Weliswaar heeft [gedaagde 1] tijdens de comparitie van partijen verklaard dat hij regelmatig op reis is om inkopen te doen en daarom ongeveer 5 maanden per jaar niet in Nederland is en zijn echtgenote soms mee gaat, echter niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] c.s. dan wel [gedaagde 1] in deze periode op reis waren. Integendeel [gedaagde 1] heeft als getuige juist verklaard:
“(…) Ik ben in de periode tussen 4 maart 2019 en 14 april 2019 in Rotterdam geweest. Ik kan u niet meer vertellen welke dagen ik in die periode in Rotterdam geweest ben.”
Vervolgensverklaart [gedaagde 1] :
“Het kan ook zijn dat ik alle dagen in Nederland ben geweest. Het kan zijn dat ik die periode in Turkije, Duitsland of Roemenië ben geweest.(…).”Echter hebben [gedaagde 1] c.s. niet nader geconcretiseerd in welke periode zij niet in Nederland waren, althans [gedaagde 1] niet in Nederland was. Terwijl dit wel van hen verwacht had mogen worden. Voorts heeft [gedaagde 1] verklaard: (…)
Alle nachten dat ik in Rotterdam ben verblijf ik ’s nachts in de woning aan de [adres 2] (…)”Het is, nu [gedaagde 1] zelf van mening is dat hij in de periode 4 maart 2019 tot 14 april 2019 in Rotterdam is geweest en hij ook heeft verklaard dat als hij in Rotterdam is, hij ’s nachts in de woning verblijft, merkwaardig dat hij in deze periode niet op de camerabeelden bij de woning is te zien.
4.14.
[gedaagde 1] heeft tijdens het getuigenverhoor, in tegenstelling tot zijn verklaring tijdens de comparitie van partijen en ook in tegenstelling tot het verweer in de conclusie van antwoord, ook verklaard: “
De laatste 3 a 4 jaar ben ik vaak afwezig om zaken te doen in het buitenland, te weten Duitsland, Turkije en Roemenië. Gemiddeld ben ik dan ook de afgelopen 3 a 4 jaar maar 3 a 5 dagen in de woning in Rotterdam. Voor de rest verblijf ik in het buiteland.”In reactie op de vraag van de kantonrechter dat hij tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard dat hij iedere dag vanuit de woning naar het restaurant en ’s avonds weer thuis komt, heeft [gedaagde 1] verklaard: “
U heeft mij verkeerd begrepen want ik bedoelde daar enkel als ik in het land was dat ik dat deed. U houdt mij voor dat ik heb verklaard bij de comparitie dat ik in totaal 5 maanden per jaar niet thuis ben. Ik verklaar daarover dat ik 1 a 3 maanden per jaar in Rotterdam ben in de woning. Het kan zijn dat ik dat toen verkeerd gezegd heb.”Op grond van de getuige verklaring van de heer [naam 4] , die als kok in dienst is bij [gedaagde 1] c.s. is er aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van [gedaagde 1] c.s. dat de heer [gedaagde 1] veel in het buitenland is. [naam 4] heeft immers verklaard:
“(… )Ik woon op de [adres 1] 231B . Dat is een woning van de baas. Ik huur deze woning vanaf het moment dat ik bij dit restaurant werk. (…)Ik huur deze woning 1 kamer, de badkamer, de wc en de keuken. Ik gebruik deze ruimtes niet met iemand anders. Er komen geen andere mensen in de woning. (…) Zowel meneer [gedaagde 1] als mevrouw [gedaagde 2] komen wel eens in het gebouw maar niet in mijn woning. Ik weet niet hoe vaak ze daar komen. Ik zie de heer [gedaagde 1] boven in het gebouw gemiddeld 1 keer per week. (…) Ik zie mevrouw [gedaagde 1] soms als zij boven schoon maakt en soms op andere momenten. Ik zie haar misschien 1 a 2 keer per week en dan een week niet. (…) De heer [gedaagde 1] is er altijd behalve als hij weg is naar het buitenland. In de afgelopen 2 jaar is hij er soms 14 dagen wel en dan is hij weer weg voor een aantal dagen. Ik schat dat hij voor meer dan 50% van de tijd dat ik daar werkzaam ben meneer [gedaagde 1] er ook is. Ik werk 6 dagen per week. (…)”Gelet op deze verklaring van [naam 4] en ook hetgeen in de conclusie van antwoord is aangevoerd door [gedaagde 1] c.s. en de aanvankelijke verklaring tijdens de comparitie van partijen komt de getuigenverklaring van [gedaagde 1] dat hij veel op reis is en daardoor maar weinig in de woning is niet geloofwaardig over. Dit geldt te meer nu ondersteunende getuigenverklaringen ontbreken en [gedaagde 1] c.s. evenmin de stelling dat [gedaagde 1] veel in het buitenland is op geen enkele andere wijze hebben onderbouwd.
4.15.
[gedaagde 1] c.s. hebben voorts ter onderbouwing van hun stelling dat zij wel degelijk in de woning wonen een afschrift van de jaarnota van Eneco in het geding gebracht over de periode november 2017 tot en met oktober 2018 en de afrekening voor gebruik van water over de periode maart 2017 tot april 2018. Uit deze overzichten blijkt dat aan stroom 646 kWh is verbruikt, aan gas 719 m3 en 44 m3 aan water. Deze gegevens zijn onvoldoende om de vermoedens van Havensteder dat [gedaagde 1] c.s. hun hoofdverblijf niet in de woning hebben te ontkrachten. Uit de door het Nibud verzamelde gegevens blijkt immers dat voor een flat/appartement het gasgebruik gemiddeld 990m3 bedraagt, het gemiddelde energieverbruik voor een 2 persoonshuishouden 2.860 kWh bedraagt en het gemiddelde waterverbruik voor een 2 persoonshuishouden 93m3 bedraagt. Het verbruik van [gedaagde 1] c.s. ligt ruim onder het gemiddelde verbruik volgens het Nibud, terwijl de woning een vier kamer woning betreft, gelegen op bovenste verdieping van een appartementen complex en bij de gestelde bewoning tenminste een gemiddeld verbruik verwacht zou mogen worden.
4.16.
Gelet op de omstandigheden dat [gedaagde 1] c.s. niet hebben gereageerd op de brief van 29 augustus 2016 van Havensteder met het verzoek om een afspraak te maken met Mampaey in verband met het onderhoud aan de verwarming, dat tijdens het eerste onderzoek van Adviesburo Veerkracht op diverse data niemand werd aangetroffen in de woning, dat [gedaagde 1] c.s. niets hebben gemerkt van de op 4 juli 2017 door Adviesburo Veerkracht en ook door de wijkbeheerder geconstateerde blokkade van de voordeur als gevolg van een schoenenrek van de buren, dat de bewoners in het portiek niet hebben kunnen verklaren wie in de woning van [gedaagde 1] c.s. wonen, dat in de periode 5 maart 2019 tot en met 14 april 2019 op de camerabeelden die in het portiek zijn gemaakt [gedaagde 1] c.s. niet zijn gezien, hoewel volgens de verklaring van [gedaagde 1] hij in die periode wel in Rotterdam is geweest en als hij in Rotterdam is dan ook in zijn woning slaapt en overigens ook niet gebleken is dat [gedaagde 1] c.s. in deze periode in het buitenland waren, dat [gedaagde 1] zijn buren van het portiek niet kan beschrijven en dat het verbruik van gas, elektriciteit en water onder het gemiddelde verbruik van het Nibud ligt, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. niet feitelijk in de woning wonen en aldaar hun hoofdverblijf hebben. Tegenover deze omstandigheden zijn de getuigenverklaring van [naam 6] en [naam 4] onvoldoende overtuigend om daaruit af te leiden dat [gedaagde 1] c.s. hun hoofdverblijf wel in de woning hebben.
6.17.
Nu Havensteder het haar opgedragen bewijs heeft geleverd, staat in rechte vast dat [gedaagde 1] c.s. niet feitelijk in de woning aan het [adres 2] wonen en aldaar niet hun hoofdverblijf hebben. [gedaagde 1] c.s. hebben niet weersproken dat dit tot gevolg heeft dat zij tekortschieten in hun verplichting zich als goed huurder te gedragen. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De vordering van Havensteder tot ontbinding van de huurovereenkomst zal daarom worden toegewezen.
6.18.
De termijn van ontruiming zal worden gesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis.
6.19.
Havensteder maakt voorts aanspraak op vergoeding van kosten die zij heeft moeten maken ter onderbouwing van haar vermoeden dat [gedaagde 1] c.s. hun hoofdverblijf niet in de woning hebben. Onder de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW vallen ook de redelijke kosten voor het verzamelen van bewijs. De kosten waarvan Havensteder vergoeding vraagt betreffen de kosten die Adviesburo Veerkracht in rekening heeft gebracht voor het uitvoeren van de opgedragen onderzoeken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Havensteder in redelijkheid opdracht kunnen geven tot het doen van een onderzoek naar de woonsituatie op het adres [adres 2] en ook tot het doen van een vervolg onderzoek. Het in rekening gebrachte uurtarief is redelijk, zodat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde 1] c.s. zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten van € 3.648,15.
6.20.
De gevorderde wettelijke rente over voornoemde kosten komt eveneens voor toewijzing in aanmerking.
6.21.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagde 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder worden begroot op € 101,81 aan dagvaardingskosten, € 476,00 aan griffierecht en € 840,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te Rotterdam;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrij en algehele beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan Havensteder tegen kwijting te betalen € 3.648,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 577,81 aan verschotten en € 840,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754