ECLI:NL:RBROT:2020:2653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
10/700010-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en bedreiging van ex-partner met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van belaging en bedreiging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van negen maanden zijn ex-partner stelselmatig heeft lastiggevallen door haar te bellen en via WhatsApp beledigende en bedreigende berichten te sturen. De verdachte heeft ook geprobeerd om videogesprekken met haar te starten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, omdat hij herhaaldelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen. De bedreiging werd ook bewezen verklaard, maar niet alle tenlastegelegde feiten werden bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 439 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te melden bij de reclassering en onder behandeling te gaan bij een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank kende ook smartengeld toe aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.000,- vorderde voor immateriële schade, welke werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de opgelegde straffen passend waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700010-19
Datum uitspraak: 24 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
volgens verdachte verblijvende op het adres:
[verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden contact- en locatieverboden met elektronisch toezicht, een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr.) voor een periode van 5 jaren;
  • een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de algemene en bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, alsmede van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Aangevoerd is dat de verklaringen van aangeefster volstrekt onbetrouwbaar zijn. Zij zou niet het achterste van haar tong hebben laten zien en wat zij heeft verklaard zou niet geheel conform de waarheid zijn. Volgens de verdediging zou binnen de ten laste gelegde periode sprake zijn geweest van veelvuldig wederzijds gewenst contact, zowel fysiek als telefonisch. Ook aangeefster – die vreemd genoeg heeft verklaard zich daarvan niets te kunnen herinneren – heeft daartoe het initiatief genomen. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft de raadsman ter zitting transcripten van chats overgelegd waaruit een en ander zou blijken. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde belaging en bedreiging. Subsidiair is verzocht de bewezenverklaring van feit 1 te beperken tot de periode van 20 oktober 2018 tot en met 29 oktober 2018.
Beoordeling
Op 7 januari 2019 heeft aangeefster bij de politie in de kern verklaard dat haar ex-partner (hierna: de verdachte) in april 2018 begon met bellen en het sturen van WhatsApp-berichten. Veel van deze berichten waren beledigend en kwetsend van aard. Ook zou de verdachte aangeefster hebben bedreigd. Dit lastigvallen is doorgegaan tot en met 1 januari 2019.
Wat de beoordeling van de betrouwbaarheid van aangeefster betreft, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. De verklaring van aangeefster dat zij in de ten laste gelegde periode veelvuldig is benaderd door de verdachte en haar verklaring over de aard van de berichten, worden ondersteund door onderzoek dat aan de telefoon van aangeefster is verricht. Het onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat de verdachte bij het bellen en sturen van WhatsApp-berichten gebruik heeft gemaakt van een groot aantal verschillende telefoonnummers.
Weliswaar heeft de aangeefster op onderdelen wisselend verklaard en is niet uitgesloten dat zij zaken verzwegen heeft en dat er in de ten laste gelegde periode ook gewenst contact heeft plaatsgevonden met de verdachte, maar die omstandigheden doen er niet aan af dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De aangeefster heeft immers een en andermaal aan de verdachte te verstaan gegeven geen beledigende en bedreigende berichten meer te willen ontvangen.
Gelet op de aard, duur en frequentie waarmee verdachte contact heeft gezocht met aangeefster, de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Voor bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gelegd. Wat betreft de ten laste gelegde uitlating ‘Alle messen zijn geslepen! ???’ kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen, gelet op de context waarin de uitlating blijkens de screenshot van het desbetreffende WhatsApp-gesprek is gedaan. Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. Voor het overige volgt een bewezenverklaring, omdat door de betreffende uitlating bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging daadwerkelijk uitgevoerd zou worden.
Conclusie
De feiten 1 en 2 zijn bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van
01 april 2018 tot en met 01 januari 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] ,
door die [naam slachtoffer] (meermalen)
- telefonisch en via (WhatsApp)berichten te benaderen en haar (vervolgens)
* te beledigen en/of intimideren en/of bedreigen en/of kwetsen met (onder
andere) de volgende teksten/uitlatingen:
- "Als ik nog een keer door jou naar de gevangenis moet, ga je pas echt
zien wat er gaat gebeuren!" en
- "Je hebt ze gestuurd, he, kk hoer? Neem op, hoer!" en
- "Je krijgt alles van een onverwachte hoek... Ga daar maar vanuit!" en
- "Je laat me domme dingen doen!"
en
* kenbaar te maken dat hij weet waar ze is en/of wat ze doet ("Heb je je
wollen trui aan? Het is koud zeker? Ben je bij ma?")
met het oogmerk die [naam slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op een tijdstip in de periode van
01 april 2018 tot en met 01 januari 2019 te Rotterdam, in elk geval in
Nederland,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer] (via een WhatsApp-bericht) dreigend de woorden toe
te voegen
- " Als ik nog een keer door jou naar de gevangenis moet, ga je pas echt
zien wat er gaat gebeuren!" .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van:
1.
belaging
en
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van negen maanden zijn ex-partner veelvuldig en op nare wijze lastiggevallen door haar telefonisch en door middel van WhatsApp-berichten te benaderen. Bovendien heeft hij vele malen geprobeerd een videogesprek te starten. De verdachte heeft het slachtoffer ook verbaal bedreigd. Met zijn gedragingen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. In het dossier komt de verdachte naar voren als een man die zich niet kon neerleggen bij het eindigen van zijn relatie met de aangeefster, en beslag op haar bleef leggen. De aangeefster – die samen met de verdachte een kind heeft, wat het voor haar moeilijk maakte alle contact af te houden – werd daardoor in een zeer vervelende positie gebracht. Daarvan getuigen ook haar herhaalde aangiftes.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte loopt nog in een proeftijd van een vorige veroordeling.
Rapportages
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psycholoog, een psychiater en het Pieter Baan Centrum (waar hij is geobserveerd).
Aanvankelijk had de verdachte, zo volgt uit een rapport van de reclassering van
16 december 2019 dat is opgesteld in het kader van de voorlopige hechtenis, ook met de reclassering een moeizaam contact en toonde hij zich niet behandelbaar, waardoor inzet op gedragsverandering geen kans van slagen had. De reclassering constateerde problemen op diverse leefgebieden, met als grootste zorg verdachtes (partner)relaties, denkpatronen en houding. De kans op recidive werd hoog ingeschat. Bij schorsing van de voorlopige hechtenis werd geadviseerd bijzondere voorwaarden op te leggen.
Een nader rapport van de reclassering van 4 maart 2020 is positiever over de verdachte in die zin dat hij, sinds hij in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis op vrije voeten is gekomen, zich houdt aan de meldplichtafspraken bij de reclassering. Tijdens de gesprekken heeft de verdachte een open houding en lijkt hij gemotiveerd om aan zichzelf te werken. Zo heeft hij de reclassering zelf verzocht om hem aan te melden voor een behandeling bij De Waag. Het is echter moeilijk in te schatten hoe de verdachte zal reageren mocht hij het slachtoffer weer tegenkomen.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gezien de aard van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte al eerder is veroordeeld wegens huiselijk geweld jegens hetzelfde slachtoffer, acht de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Daarom zal zij een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf zal gelijk zijn aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een contactverbod en een locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer geboden is. Een en ander zal in de vorm van bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Een contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de moeder van het slachtoffer, alsmede elektronisch toezicht acht de rechtbank niet noodzakelijk. Het tevens opleggen van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel acht de rechtbank evenmin nodig.
De algemene en bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht zullen niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, zoals door de officier van justitie is gevorderd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerp

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van de telefoon.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de maatregel bedoeld in artikel 36f Sr.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, dan wel dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair dient een eventueel toe te wijzen bedrag sterk te worden gematigd, gelet op het aandeel van de benadeelde partij in de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam aangetoond dat sprake is geweest van een zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De immateriële schade zal, met inachtneming van de gevolgen van de strafbare feiten voor de benadeelde partij, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 55, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 439 (vierhonderdnegenendertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig dagen)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze, direct of indirect, contact leggen of laten leggen met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , tenzij in overleg en met instemming van de reclassering;
2. de veroordeelde zal zich niet bevinden in een straal van vijf kilometer rondom het adres [adres] , [postcode] [plaats] , en het adres waarnaar [naam slachtoffer] tijdens de proeftijd mocht verhuizen, tenzij in overleg en met instemming van de reclassering;
3. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en zo vaak als de reclassering noodzakelijk vindt;
4. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen bij de forensische psychiatrische polikliniek De Waag te Rotterdam of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling of behandelaar worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
- 1 GSM zaktelefoon, kleur wit, Apple IPhone [serienummer] ;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro)
,als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
20 (twintig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 april 2018 tot en met 01 januari 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] ,
door die [naam slachtoffer] (meermalen)(telkens)
- telefonisch en/of via (WhatsApp)berichten te benaderen en haar (vervolgens)
* te beledigen en/of intimideren en/of bedreigen en/of kwetsen met (onder
andere) de volgende teksten/uitlatingen:
- "Als ik nog een keer door jou naar de gevangenis moet, ga je pas echt
zien wat er gaat gebeuren!" en/of
- "Alle messen zijn geslepen! ???" en/of
- "Je hebt ze gestuurd, he, kk hoer? Neem op, hoer!" en/of
- "Je krijgt alles van een onverwachte hoek... Ga daar maar vanuit!" en/of
- "Je laat me domme dingen doen!"
en/of
* kenbaar te maken dat hij weet waar ze is en/of wat ze doet ("Heb je je
wollen trui aan? Het is koud zeker? Ben je bij ma?") en/of
- te achtervolgen en/of
- te observeren
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 april 2018 tot en met 01 januari 2019 te Rotterdam, in elk geval in
Nederland,
(meemalen)(telkens) [naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer] (via WhatsApp-berichten) (onder andere) dreigend de woorden toe
te voegen
- " Als ik nog een keer door jou naar de gevangenis moet, ga je pas echt
zien wat er gaat gebeuren!" en/of
- " Alle messen zijn geslepen! ???" en/of"",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.