ECLI:NL:RBROT:2020:2639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
19/1685, 19/1780, 19/1945, 19/2608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning eerste fase voor de realisatie van woningen en commerciële voorzieningen op het terrein van metaalverwerkingsbedrijf Cossee te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning eerste fase, verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De vergunning betreft de realisatie van 62 woningen, een parkeergarage en commerciële voorzieningen op het terrein van het voormalige metaalverwerkingsbedrijf Cossee. Eisers, waaronder bewoners van de nabijgelegen Olympusflat, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente, omdat zij menen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en hun belangen onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende oog heeft gehad voor de ruimtelijke gevolgen van het plan en de belangen van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghoudster, OHG Vastgoed B.V., en de mede-projectontwikkelaar, Hill Stadsontwikkeling B.V., als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de procedurele aspecten van de beroepen beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep van eiser 1 ontvankelijk is, ondanks dat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning.

In de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank de argumenten van eisers over stedenbouwkundige, cultuurhistorische en milieutechnische bezwaren tegen het bouwplan besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghoudster. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/1685, ROT 19/1780, ROT 19/1945 en ROT 19/2608

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaken tussen

(19/1685) [naam eiser 1] , te Rotterdam, eiser 1,

gemachtigde: mr. G.A. Dorsman,
(19/1780)
Vereniging van Eigenaren Olympus Hillegersberg, eiseres 2,
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman,
(19/1945)
[naam eiser 2], eiseres 3,
gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel,
(19/2608)
[naam eiser 3] , [naam eiser 4] en [naam eiser 5], eisers 4,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij,
met als derde partijen:
OHG Vastgoed B.V., hierna: vergunninghoudster, gemachtigde: mr. J. Oosterhof,
Hill Stadsontwikkeling B.V., hierna: (mede)projectontwikkelaar.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning eerste fase verleend ten behoeve van de realisatie van 62 woningen, een parkeergarage, commerciële voorzieningen en een inrit/uitrit op het voormalig bedrijfsterrein van metaalverwerkingsbedrijf Cossee te Rotterdam.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens eiseres 2 is [naam 1] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres 3 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eisers 4 zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .
Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 3] en [naam 4] . Namens Hill Stadsontwikkeling is [naam 5] verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder gevraagd in het beroep met zaaknummer 19/1685 en het beroep met zaaknummer 19/1945 nadere stukken in te dienen. In het beroep met zaaknummer 19/1685 hebben partijen over en weer gereageerd op de door verweerder ingediende stukken.
Omdat eisers 4 geen toestemming hebben gegeven voor afdoening van het beroep zonder nadere zitting door de rechtbank in een nieuwe samenstelling, heeft op 30 januari 2020 een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens eiseres 2 zijn [naam 1] en [naam 6] verschenen. Van eisers 4 zijn [naam eiser 3] en [naam eiser 4] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 2] en mr. Y.H. Akkulak. Namens vergunninghoudster zijn [naam 3] en [naam 4] verschenen.

Overwegingen

1.1.
Het terrein van metaalbewerkingsbedrijf Cossee wordt globaal omsloten door de bebouwing langs de Bergse Dorpsstraat, Argonautenweg, Adriaen van der Doeslaan en de Oude Raadhuislaan te Rotterdam. De Olympusflat op de hoek van de Argonautenweg en de Adriaen van der Doeslaan is een gebouw van 14 verdiepingen bestaande uit seniorenwoningen met bijbehorende voorzieningen op de eerste twee lagen.
1.2.
Eiser 1 is eigenaar en bewoner van het appartement op de tweede verdieping aan [adres eiser 1] . Eiseres 3 is eigenaar en bewoner van het appartement aan [adres eiser 2] in de Olympusflat. Haar appartement is het meest oostelijk gelegen appartement (waarvan de zijgevel grens aan de Argonautenweg) op de vierde verdieping. [naam eiser 3] is eigenaar van het pand aan [adres eiser 3] , diens vader [naam eiser 5] is bewoner van het pand. De woning ligt op de eerste verdieping van de Olympusflat aan de zuidwestkant.
2. Aan de Argonautenweg direct naast de Olympusflat is een appartementencomplex (F) voorzien van 18 wooneenheden met op de begane grond commerciële ruimten. Deze ruimten hebben een gezamenlijk oppervlak van ongeveer 600 m² en dienen ter vervanging van de Aldi supermarkt. Het appartementencomplex heeft een maximale bouwhoogte van ongeveer 16 meter.
In het projectgebied zijn daarnaast drie appartementencomplexen voorzien, bestaande uit 7, 10 en 13 wooneenheden. Het appartementencomplex (B) in de hoek Bergse Dorpsstraat / Oude Raadhuislaan is maximaal ongeveer 18 meter hoog. In de hoek Oude Raadhuislaan / Adriaen van der Doeslaan is een gebouw (D) beoogd met een hoogte van zo’n 21 meter. Ter plaatse van de ingang van de parkeergarage (zijde Adriaen van der Doeslaan) komt het derde appartementencomplex (E). Dit heeft een hoogte van ongeveer 18 meter.
In het projectgebied worden ook 14 eengezinswoningen (A en C) gerealiseerd, verdeeld over twee rijen. Deze hebben een hoogte van ongeveer 12 meter en bevinden zich aan de zijde van de Oude Raadhuislaan en Bergse Dorpsstraat.
Alle woningen en appartementencomplexen worden gerealiseerd op een nog te bouwen parkeergarage. De parkeergarage heeft een hoogte van circa 3 meter en bevat ook (fietsen)bergingen en diverse algemene voorzieningen (technische ruimten, containerruimte e.d.). Alleen voor blok F geldt dat de parkeergarage zich slechts deels onder het gebouw bevindt, aangezien een ander deel van de begane grond voor commerciële doeleinden is ingericht. Het dak van de parkeergarage wordt ingericht als een collectieve binnentuin. De ontsluiting van de parkeergarage is voorzien aan de zijde van de Adriaen van der Doeslaan.
3.1.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is afdeling 2 van die wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten. Hiertoe behoort ook het project Hof van Cossee.
3.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.3.
De gronden waarop het project wordt gerealiseerd hebben in het vigerende bestemmingsplan ‘Kern en Plassen’ de bestemming ‘winkels, erf, bedrijven, garages, maatschappelijke voorzieningen, gemengde bebouwing I, gemengde bebouwing II achterbouw en archeologisch waardevol gebied’. Ter hoogte van het projectgebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een nieuw winkelcentrum met daarbij woningen, kantoren, horeca, recreatieve- en maatschappelijke voorzieningen, ondergrondse parkeergarage, ontsluitingswegen en groenvoorzieningen. Aangezien het bouwplan hieraan niet voldoet, kan geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Voor de wijzigingsbevoegdheid zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden van dS+V van november 2008 opgesteld.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo. Verweerder heeft daarbij de ruimtelijke onderbouwing, zoals opgenomen in het document ‘Ruimtelijke onderbouwing Hof van Cossee’ van 12 februari 2019 (hierna: ruimtelijke onderbouwing) betrokken. De gemeenteraad heeft op 23 juni 2011 een ‘algemene verklaring van geen bedenkingen’ afgegeven. De tegen het bouwplan ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in het ‘Zienswijzenrapport project Hof van Cossee’ van 1 maart 2019.
5. Eisers stellen zich - kort samengevat - op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers menen dat door het bouwplan ter plaatse van hun woningen geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Eisers stellen dat hun belangen onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiseres 3 en eisers 4 hebben ook betrekking op de nadelige stedenbouwkundige en cultuurhistorische gevolgen van het bouwplan. Eiseres 3 richt zich bovendien op de (onder meer) in de ruimtelijke onderbouwing aan de orde gestelde omgevingsaspecten als de Bro-ladder, de watertoets, de Wet natuurbescherming, archeologie en bodemonderzoek. Alvorens inhoudelijk zal worden ingegaan op de beroepsgronden, zal de rechtbank eerst de aan de orde zijnde procedurele aspecten bespreken.
Procedureel
Ontvankelijkheid eiser 1
6.1.
Verweerder stelt dat het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk is, omdat eiser 1 geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen de op 15 augustus 2018 in de Havenloods Noord en de in de Staatscourant gepubliceerde ontwerp-omgevingsvergunning.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het overleggen van de publicatie van de ontwerp-omgevingsvergunning in de Havenloods, editie Delfshaven, niet aangetoond dat de ontwerp-omgevingsvergunning ook is gepubliceerd in de Havenloods, editie Hillegersberg-Schiebroek, die bij eiser wordt bezorgd. De door verweerder genoemde omstandigheid dat er twee versies (Noord en Zuid) van de Havenloods bestaan, een locatie gelegen in het noordelijk deel van Rotterdam in alle edities van de Havenloods Noord verschijnt en het stadsarchief elke week één van de edities van zowel de Havenloods Noord als van de Havenloods Zuid archiveert kan hieraan niet afdoen. Nu door verweerder niet is aangetoond dat de ontwerp-omgevingsvergunning conform artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is gepubliceerd, kan eiser 1 niet worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 Awb tegen de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren heeft gebracht. Het beroep van eiser 1 is dan ook ontvankelijk.
Derde belanghebbende
7. Met betrekking tot de ambtshalve te beoordelen vraag of vergunninghoudster en de (mede)projectontwikkelaar aangemerkt kunnen worden als derde belanghebbende overweegt de rechtbank dat uit de door vergunninghoudster overgelegde koopovereenkomst genoegzaam blijkt van verkoop van het terrein waarop de geplande bouw moet plaatsvinden. Vergunninghoudster en de (mede)projectontwikkelaar dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook aangemerkt te worden als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb.
Na afloop van de beroepstermijn door eiser 1, eiseres 3 en eisers 4 ingediende gronden
8.1.
De rechtbank stelt vast dat dat eiser 1, eiseres 3 en eisers 4 na afloop van de beroepstermijn diverse nieuwe beroepsgronden hebben ingediend. Verweerder stelt dat deze gronden, gelet op artikel 1.6a van de Chw, buiten beschouwing moeten worden gelaten.
8.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP4734) ligt het op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien, zoals in dit geval, in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld.
8.3.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser 1 bij brieven van 12 april 2019 en 30 april 2019 en de gemachtigde van eiseres 3 bij brieven van 18 april 2019 en 30 april 2019 erop gewezen dat de Chw van toepassing is. Hierbij komt dat eiser 1 en eiseres 3 worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. De rechtbank zal om deze reden de nadien door eiser 1 en eiseres 3 ingediende nieuwe beroepsgronden niet bij de beoordeling betrekken. Ook eisers 4 zijn bij brief van 28 mei 2019 erop gewezen dat de Chw op het beroep van toepassing is. Omdat eisers 4 echter zonder professioneel gemachtigde procederen, zal de rechtbank de in de brief van 20 augustus 2019 opgenomen nieuwe gronden ook bij het beroep betrekken. Dit geldt echter niet voor de in de brief van eisers van 21 januari 2020 opgenomen nieuwe beroepsgronden en de ter nadere zitting van 30 januari 2020 aangevoerde nieuwe beroepsgronden. Tijdens de zitting van 4 september 2019 is immers uitvoerig aan de orde geweest dat er vanwege het van toepassing zijn van de Chw na de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden ingediend.
De rechtbank is overigens niet van oordeel dat de stelling van eiseres 3, dat aan het bestreden besluit geen onderzoek of verantwoording ten grondslag ligt dat ziet op de gevolgen voor de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden als gevolg van het vergunde project, aangemerkt moet worden als een aanvulling van de binnen de beroepstermijn aangevoerde beroepsgronden. De gemachtigde van eiseres 3 heeft in het beroepschrift immers slechts aangevoerd dat de in de Wet natuurbescherming opgenomen soortenbescherming aan de tenuitvoerlegging van het project in de weg staat.
Verklaring van geen bedenkingen
9.1.
Eiseres 3 stelt dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat is voldaan aan artikel 2 van het raadsbesluit waarbij een algemene verklaring van geen bedenkingen is verleend, omdat niet blijkt dat het bouwplan aan de raadsleden is voorgelegd en wat hun reactie was.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder bij brief van 10 september 2019 overgelegde stukken blijkt dat de aanvraag is opgenomen op de als bijlage bij de wethoudersbrief van 20 maart 2018 gevoegde lijst van aanvragen die is toegestuurd aan de raadcommissie. Een afzonderlijke verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is niet vereist.
Inhoudelijk
Vergelijking met vigerende bestemmingsplan
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit aan de hand van het bestemmingsplan heeft geconcludeerd dat de geldende bestemmingen realisatie van de beoogde herontwikkeling van het projectplan niet toestaan. Verweerder heeft voorts geconcludeerd dat ten behoeve van het bouwplan evenmin gebruik kan worden gemaakt van de in het bestemmingsplan ter hoogte van het projectgebied opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor de realisatie van een nieuw winkelcentrum met daarbij woningen, kantoren, horeca, recreatieve- en maatschappelijke voorzieningen, ondergrondse parkeergarage, ontsluitingswegen en groenvoorzieningen. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (waar bebouwing tot een hoogte van 18 meter is opgenomen op minimaal 15 meter van de gevel van de Olympusflat) en de in het kader daarvan opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden uit 2008 mee heeft kunnen laten wegen. Het door eisers 4 ingenomen standpunt dat het bouwplan, anders dan de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, slechts voorziet in een particuliere behoefte, onderschrijft de rechtbank niet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de doelstelling van de gemeente Rotterdam om 18.000 nieuwe woningen te bouwen in de komende jaren om te voorzien in de groeiende behoefte aan woonruimte binnen Rotterdam.
Stedenbouwkundige en cultuurhistorische bezwaren, ruimtelijke onderbouwing
11.1.
Eiser 1 stelt dat de stedelijke verdichting als gevolg van het bouwplan onverenigbaar is met het dorpse en groene karakter van de wijk. Naar de mening van eiseres 3 doet het bouwplan qua bouwvolume (bouwoppervlakte, bouwhoogte en bouwdichtheid) en qua uitstraling (compacte en gestapelde appartementencomplexen) geenszins recht aan de karakteristieke en cultuurhistorische waarden, waaronder de maat en schaal, van deze lokale dorpse omgeving. Eiseres 3 wijst erop dat de gemeenteraad op 12 juni 2008 expliciet heeft onderkend dat het betrokken gebied zodanig hoge cultuurhistorische waarden vertegenwoordigt, dat een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht nodig is geacht. Om dezelfde reden heeft de gemeenteraad op 17 september 2009 een conserverend (beschermend) bestemmingsplan vastgesteld. Eiseres 3 merkt op dat ook uit de Erfgoedwet, alsmede de Nota Belvedère en de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg volgt dat het streven in een beschermd stads- of dorpsgezicht erop gericht dient te zijn, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen slechts geschieden op een zodanige wijze dat het aspect van het geheel niet althans zo weinig mogelijk schade lijdt. Verweerder heeft naar de mening van eiseres 3 ten onrechte geen onderzoek gedaan naar een bouwplan dat hierin voorziet. Eiseres 3 stelt dat ook niet wordt voldaan aan de stedenbouwkundige voorwaarden van de Welstandsnota Rotterdam. Eisers 4 hebben zich op het standpunt gesteld dat het gebied in het bestemmingsplan als bijzonder wordt benoemd, zodat er slechts onder strikte voorwaarden gebouwd kan worden. Zij hebben er ter nadere zitting op gewezen dat de door hun geraadpleegde stedenbouwkundig ingenieur niet positief is over het bouwplan.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat in de ruimtelijke onderbouwing, die verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken, met betrekking tot het gemeentelijk beleid is getoetst aan de Stadsvisie Rotterdam 2030, de Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020 en de Welstandsnota Rotterdam. De Stadsvisie Rotterdam 2030 heeft als missie te komen tot een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Volgens de Stadsvisie Rotterdam 2030 valt de gehele deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek onder het ‘VIP gebied’ Woonmilieu Groot-Hillegersberg. Dit VIP gebied is een zich uitbreidend groenstedelijk woonmilieu aan de noordzijde van Rotterdam. In de Woonvisie Rotterdam staat de opgave naar het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam centraal. Het projectgebied en de omgeving valt volgens de Welstandsnota Rotterdam vanwege de ligging in beschermd stadsgezicht binnen het welstandsniveau ‘bijzonder’ en gebiedstype ‘historische linten en kernen’. Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid en de welstandstoets is het herkenbaar houden (of zelfs maken) van het afwisselende karakter van de historische linten en kernen en het tegengaan van schaalvergroting.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid gedragen door hetgeen hieromtrent in de Stadsvisie Rotterdam 2013, de Woonvisie Rotterdam 2030 en de Welstandsnota Rotterdam is opgenomen. Verweerder heeft hiertoe in het verweerschrift en ter zitting nader gemotiveerd dat het bouwplan ligt binnen een ‘verstedelijkte omgeving’ door de reeds bestaande Olympusflat met een hoogte van 42 meter en de tegenover de Olympusflat aan de zijde van de Argonautenweg bestaande hoogbouw. De rechtbank acht voorts van belang dat hierbij zijn betrokken de in nauwe samenwerking met de welstandscommissie opgestelde ‘Stedenbouwkundige richtlijnen Hof van Cossee’ van 22 maart 2018, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het bestreden besluit, en het advies van de welstandscommissie van 27 november 2018 over het bouwplan, waarin de welstandscriteria die horen bij het gebiedstype ‘historische linten en kernen’ zijn betrokken. Eisers 4 hebben bovendien geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de door hen geraadpleegde stedenbouwkundig ingenieur stedenbouwkundige bezwaren heeft tegen het bouwplan.
De Ladder voor duurzame verstedelijking
12.1.
Eiseres 3 stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan het vereiste van een actuele behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in kwantitatieve en kwalitatieve zin.
12.2.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in dit verband niet kan worden tegengeworpen aan eiseres 3. De rechtbank zal deze beroepsgrond van eiseres 3 daarom inhoudelijk bespreken.
12.3.
In paragraaf 2.1 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de Bro-ladder:
“De voorgenomen ontwikkeling dient als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hoewel een dergelijke investering pas doorgang vindt indien voldoende zekerheid bestaat dat hieraan behoefte bestaat, blijkt die behoefte ook uit de meest actuele provinciale Woning-behoefteraming (WBR2016). Deze provinciale prognose is bedoeld als kwantitatieve basis voor het woningbouwbeleid en geeft de verwachte huishoudensontwikkeling weer op basis van de eigen behoefte, ofwel een ‘binnenlands migratiesaldo nul” per gemeente. Op basis van deze raming blijkt dat binnen de regio Rotterdam in de periode 2015-2019 behoefte bestaat aan 28.200 nieuwe woningen. Uit de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt echter dat het uitgangspunt “binnenlands migratiesaldo nul” in Rotterdam niet opgaat; de groei van Rotterdam wordt immers voor een belangrijk deel veroorzaakt door de vestiging van mensen van buiten de stad. De vraag naar woningen is in werkelijkheid dan ook groter.”
In paragraaf 2.3 van de ruimtelijke onderbouwing wordt het in de Woonvisie Rotterdam genoemde hoofddoel en daarbij horende prioriteit genoemd om meer aantrekkelijke woonmilieus te realiseren door de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen te accommoderen.
12.4.
Gelet op het voorgaande en daarbij in aanmerking genomen dat voor de 62 te bouwen woningen reeds 320 aanmeldingen voor aankoop door de vergunninghoudster zijn ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat er behoefte is aan deze nieuwe ontwikkeling. Van strijdigheid van de voorgenomen ontwikkeling met de Ladder voor duurzame verstedelijking is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Bezonning
13.1.
Eiser 1 stelt dat de ontwikkeling tot gevolg heeft dat de lichtinval onaanvaardbaar sterk afneemt. Eisers 4 hebben aangevoerd dat de woning onevenredig hard wordt getroffen door het bouwplan doordat de achterzijde van de woning gedurende de herfst- en wintermaanden volledig verstoken zal blijven van zon.
13.2.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft ‘Alsemgeest Design & Build’ de invloed van het bouwplan op de bezonning in verschillende maanden in het jaar op verschillende tijdstippen onderzocht. Uit de bezonningsmodellen blijkt dat de woning aan [adres] , in dezelfde straat als de woning van eiser 1, tussen 8.00 uur en 18.00 uur op de betreffende dagen geen extra schaduwwerking op de gevel en tuin heeft door het nieuwbouwplan. Gelet hierop en met inachtneming van de ligging van de woning van eiser 1 aan de Oude Raadhuislaan ten opzichte van het bouwplan acht de rechtbank aannemelijk dat de lichtinval niet tot onaanvaardbare afname van de lichtinval zal leiden. Uit de bezonningsstudie volgt dat er wel een behoorlijke afname van de bezonning is op de achtergevel van de woning van eisers 4 gedurende het hele jaar. Ter plaatse van de woonkamer (aan de voorzijde van de woning) wordt blijkens de bezonningsstudie echter ruimschoots voldaan aan de door verweerder gehanteerde ‘lichte’ TNO norm van minimaal 2 uur zon per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden). Eisers 4 hebben geen rapport van een deskundige overgelegd waaruit blijkt dat verweerder het onderzoek van Alsemgeest Design & Build niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij de in het kader van de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening te verrichten belangenafweging zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de woning van eisers 4 na realisering van het bouwplan, wat betreft lichtinval, nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beroepsgrond faalt.
Verkeer
14.1.
Eiser 1 vreest dat het complex met de nieuwe bewoners en bezoekers tot veel meer verkeersdrukte in de Oude Raadhuislaan zal leiden. Eiseres 2 stelt dat de ontsluiting van het parkeerdek tot aanzienlijke verkeershinder zal leiden. Van het maken van een tweede in/uitrit is in de omgevingsvergunning afgezien, zodat al het verkeer loopt via de 3.20 meter smalle en 25 meter lange toerit zonder passeermogelijkheden. Eiseres 3 stelt dat de gevolgen van het vergunde bouwplan voor de verkeersintensiteiten, verkeerscirculatie en verkeersafwikkeling ten onrechte niet inzichtelijk zijn gemaakt in een transparant verkeersonderzoeksrapport, waarbij een vergelijk wordt gemaakt tussen de autonome situatie en de vergunde toekomstige situatie. Eisers 4 stellen dat de ontsluiting van de parkeergarage aanzienlijke verkeershinder met zich zal brengen. De optie om de ontsluiting via de Adriaen van der Doeslaan te laten plaatsvinden heeft grote gevolgen voor het doorgaande verkeer in de Adriaen van der Doeslaan zelf.
14.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ontsluiting van de parkeergarage uitsluitend is voorzien aan de zijde van de Adriaen van der Doeslaan. Het betreft hier de doorgang tussen het wooncomplex Olympus en het naastgelegen kleinschalige appartementen-complex. Uit het rapport van Greten Raadgevende ingenieurs van 3 januari 2019 blijkt dat in verband met het akoestisch onderzoek de toename van de verkeersintensiteit en verkeersafwikkeling van het bouwplan inzichtelijk is gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Rotterdam, afdeling Verkeer en Vervoer, uit het jaar 2017 die doorgerekend zijn naar 2027. De verkeersgegevens zijn in het rapport opgenomen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat de ontsluiting geschikt is voor het doorlaten van één auto tegelijk en de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming voldoende wordt gewaarborgd doordat een opstelplaats (met een stoplicht) met ruimte voor twee auto’s wordt gerealiseerd. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam weersproken dat de voorziene ontsluiting met opstelplaats, die in het kader van de omgevingsvergunning tweede fase nader wordt geconcretiseerd, niet kan worden gerealiseerd.
14.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende is ingegaan op de te verwachten verkeerseffecten op de omliggende wegvakken. Met verweerder ziet de rechtbank geen grond voor het aannemen van aanzienlijke verkeers-hinder als gevolg van het bestreden besluit. Uit het rapport van Greten Raadgevende ingenieurs blijkt dat de ontsluiting via de Adriaen van der Doeslaan volstaat qua capaciteit en uitvoering. Omdat het gemotoriseerd verkeer de te realiseren parkeergarage niet via de Oude Raadhuislaan kan bereiken - richting de Oude Raadhuislaan is de Adriaen van der Doeslaan immers een doodlopende straat - acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de Oude Raadhuislaan te maken krijgt met een toename van (bestemmings)verkeer.
Parkeren
15.1.
Eiser 1 stelt dat er een aanzienlijke verzwaring van de parkeerdruk op de Oude Raadhuislaan zal plaatsvinden. Bij het bestreden besluit is geen rekening gehouden met het vervallen van de garageboxen op het terrein van Cossee, waarvan op dit moment veelvuldig gebruik wordt gemaakt door de reeds aanwezige bewoners. Eiseres 2 vreest dat de reeds bestaande parkeerdruk op de openbare parkeervoorzieningen zal toenemen en dat zij als gevolg daarvan problemen zal ondervinden met het vinden van een parkeerplaats. Eiseres 3 stelt dat ook voor wat betreft de parkeersituatie een transparant onderzoeksrapport ontbreekt, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de in acht te nemen parkeernormen. Eiseres 3 wijst erop dat de door verweerder gestelde verplichting voor toekomstige bewoners om één of twee parkeerplaatsen af te nemen in de parkeergarage niet door middel van een voorwaarde of voorschrift aan de vergunning is verbonden. Eisers 4 vrezen dat de reeds bestaande parkeerdruk op de openbare parkeervoorzieningen zal toenemen en zij als gevolg daarvan problemen zullen ondervinden met het vinden van een parkeerplaats.
15.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de parkeerbalans, die ook als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd, blijkt dat er ten behoeve van het bouwplan 99,6 parkeerplaatsen zijn vereist. Niet in geschil is dat de voorziene parkeergarage beschikt over 101 stallingsplaatsen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de Rotterdamse parkeernorm. Eisers hebben geen contra-deskundigenrapport ingediend waaruit het tegendeel blijkt. De stelling van eisers dat er openbare parkeerplaatsen verdwijnen heeft verweerder ter zitting gemotiveerd betwist. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat de auto’s die op dit moment geparkeerd staan achter de Adriaen van der Doeslaan, na realisering van het bouwplan zullen parkeren aan de Oude Raadhuislaan. Voorts is niet betwist dat de verplichte afname van parkeerplaatsen in de parkeergarage is opgenomen in de koopcontracten met de toekomstige bewoners.
Geluid
16.1.
Eiser 1 vreest dat de parkeerbewegingen in en naar de garage tot geluidsoverlast leiden. Eiseres 2 stelt dat de ontsluiting van het parkeerdek tot aanzienlijke geluidsoverlast zal leiden voor de bewoners van (in het bijzonder de zuidwestkant van) de Olympusflat. Eiseres 2 wijst erop dat de berekende toename van de geluidsbelasting voor de bewoners van Olympusflat fors is en stelt dat het vervangen van de klinkerbestrating, die deze toename moet voorkomen, als voorwaarde aan de vergunning had moeten worden verbonden. Eiseres 3 wijst erop dat het vergunde bouwplan de geluidsbelasting op de gevel van haar woning nog verder zal doen toenemen. Het is in strijd met een goede ruimtelijke ordening om in een al overbelaste geluidssituatie verdere toename van die geluidsbelasting te bewerkstelligen. Ten onrechte is nagelaten juridisch te borgen dat binnen een afzienbare termijn de nodige compenserende geluidsreductiemaatregelen zullen worden getroffen. Ook voor de nieuwe woningen aan de Argonautenweg geldt dat een goed woon- en leefklimaat niet wordt geborgd, omdat deze woningen zullen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting van 60 dB. Eisers 4 stellen dat de ontsluiting zal leiden tot geluidsoverlast in de straat en de woning in het bijzonder.
16.2.
De rechtbank stelt vast dat Greten Raadgevende ingenieurs akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (rapport van juni 2018) en nadien aanvullend akoestisch onderzoek als gevolg van de in/uitritconstructie van de beoogde parkeergarage (februari 2019). In het aanvullend akoestisch onderzoek in 2019 door Greten Raadgevende Ingenieurs wordt in paragraaf 6.3 geconcludeerd: “
Door de komst van de inrit van de parkeergarage zal er sprake zijn van een toename van geluid bij de meeste woningen, echter dusdanig dat het woon- en leefklimaat dan wel gelijk blijft dan wel niet merkbaar verslechtert ten opzichte van de huidige situatie aangezien de milieuclassificatie met maximaal 1 stap zal stijgen. Een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat blijft gerespecteerd voor iedere woning. Om het akoestisch woon- en leefklimaat van de woningen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling t.o.v. de huidige situatie zoveel als mogelijk gelijk te houden of zelfs te verbeteren wordt in overweging gegeven om het wegdek van de inrit van de parkeergarage te voorzien van referentiewegdek.De rechtbank ziet, gelet op het akoestisch onderzoek van Greten Raadgevend ingenieurs dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de besluitvorming, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de geluidsbelasting ten gevolge van de in/uitritconstructie van de parkeergarage ruimtelijk gezien onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers geen (deskundig) tegenadvies hebben ingediend.
16.3
Met betrekking tot de stelling van eiseres 3 dat ook voor de nieuwe woningen aan de Argonautenweg geldt dat een goed woon- en leefklimaat niet wordt geborgd, omdat deze woningen zullen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting van 60dB merkt de rechtbank op dat eiseres 3 slechts kan opkomen voor haar eigen belangen en niet voor de belangen van de nieuwe bewoners aan de Argonautenweg. Het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb staat daaraan in de weg.
16.4.
De rechtbank wijst er overigens op dat uit de ruimtelijke onderbouwing, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, volgt dat de toegangsweg van de Adriaen van der Doeslaan naar de entree van de parkeergarage, die momenteel bestaat uit klinkerverharding, om akoestische redenen vervangen zal worden door een ander type wegdek (bijvoorbeeld asfalt). Daarom valt niet in te zien dat het vervangen van de klinkerverharding als voorwaarde aan het bestreden besluit had moeten worden verbonden.
Luchtkwaliteit
17.1.
Eiser 1 stelt dat de vele parkeerbewegingen zullen leiden tot aanzienlijke stankoverlast door uitlaatgassen. Eiseres 2 stelt dat de ontsluiting van het parkeerdek tot aanzienlijke stankoverlast zal leiden voor de bewoners van (in het bijzonder de zuidwestkant van) de Olympusflat. Eiseres 3 stelt dat de aanleg van de (ondergrondse) parkeergarage, anders dan in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld, wel degelijk nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit en daarmee schadelijk is voor de gezondheid van de omwonenden van de parkeergarage. In situaties waarin sprake is van relatief veel parkeerbewegingen kunnen de jaargemiddelde concentraties benzeen sterk oplopen. Om die reden dient door middel van berekeningen inzichtelijk te worden gemaakt dat de jaargemiddelde concentraties benzeen niet worden overschreden. In dat verband kan van belang zijn of de vergunde parkeergarage is ontworpen volgens NEN 2443 “Parkeren en stallen van personenauto’s en in garages” en of juridisch is geborgd dat de maatregelen worden uitgevoerd die beschreven staan in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. In de ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit is dit op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt, zodat het ervoor gehouden moet worden dat het vergunde bouwplan niet voldoet aan de daaraan gestelde normen voor benzeen en evenmin aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Eisers 4 stellen dat de ontsluiting stankoverlast in de straat en hun woning in het bijzonder met zich zal brengen.
17.2.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt over de invloed van het bouwplan op de luchtkwaliteit het volgende opgemerkt: “
Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aam de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een woningbouwproject wordt in de Regeling NIBM als niet in betekenende mate aangemerkt, indien het maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg betreft. In het projectgebied zijn 62 woningen voorzien; dit aantal valt ruimschoots onder de in de Regeling NIBM vastgestelde aantallen. Ook de realisatie van zo’n 600 m² aan commerciële ruimten leidt niet tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking, dat het project in betekenende mate bijdraagt. Immers bedraagt dit een vervanging van de eerder in het plangebied aanwezige commerciële ruimten (supermarkt), waarbij het aantal m² ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Daarnaast zijn deze commerciële ruimten ook al op basis van het geldende bestemmingsplan toegestaan. Het project kan dan ook als niet in betekenende mate beschouwd worden.”
17.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen ondergrondse parkeergarage wordt aangelegd, maar een parkeergarage op maaiveldniveau met een “groen” dak. Gelet op de wijze waarop de ontsluiting van de parkeergarage is voorzien en gelet op het feit dat het aantal verkeersbewegingen bij de parkeergarage relatief gering is, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat ter plaatse van de ontsluiting van de parkeergarage voldoende ruimte aanwezig is om te voorkomen dat eventuele uitlaatgassen blijven hangen. Daargelaten dat in Nederland voor benzeen geen grenswaarden zijn vastgesteld, acht de rechtbank door het geringe aantal parkeerbewegingen evenmin aannemelijk dat de jaargemiddelde concentraties benzeen sterk zullen oplopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat sprake is van een situatie die uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is.
Grondwater en mogelijke schadevorming aan belendende gebouwen
18.1.
Eiser 1 vreest voor materiële schade aan zijn appartement(encomplex) door grondwaterpeilverlaging. Naar de mening van eiseres 3 ontbreekt in de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen watertoets een onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor het grondwater. Onduidelijk is of de voor de uitvoering van het project vereiste watervergunning ook daadwerkelijk zal worden verleend, en zo ja, onder welke voorwaarden. Hierdoor bestaat op voorhand onzekerheid over de uitvoerbaarheid van het vergunde project, hetgeen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
18.2.
In paragraaf 4.1 van de ruimtelijke onderbouwing is onder meer het volgende gesteld: “
Omdat de gronden momenteel geheel verhard zijn, leidt deze ontwikkeling niet tot een toename van het verhard oppervlak. Het is daarom niet noodzakelijk om compenserende maatregelen te treffen. (…) Aan de noordoostzijde van het projectgebied is ter hoogte van de Grindweg een regionale waterkering gelegen. (..) Een zeer klein deel van het projectgebied is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van deze regionale waterkering. De beoogde herontwikkeling leidt er niet toe dat het bebouwd oppervlak in deze zone toeneemt, waardoor gesteld wordt dat de waterkerende functie van dit dijklichaam niet nadelig wordt beïnvloed. Wel is voor het uitvoeren van de werkzaamheden in deze zones een watervergunning noodzakelijk. Deze zal worden aangevraagd.”
18.3.
De rechtbank ziet met verweerder in de aangevoerde grond geen onderbouwing of anderszins een aanleiding voor de verwachting dat de watervergunning, voor zover benodigd, in het geheel niet zal kunnen worden verleend en daarmee aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In dit kader wijst de rechtbank erop dat een watervergunning in dit geval alleen noodzakelijk is voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Omdat niet ondergronds wordt gebouwd, is de door eiser 1 gevreesde schade door grondwateronttrekking onwaarschijnlijk.
Schade door bouwverkeer
19. Eiser 1 heeft zijn vrees voor materiële schade aan zijn appartement door bouwverkeer niet onderbouwd, zodat zijn beroepsgrond reeds om deze reden faalt. Uit de stukken blijkt overigens dat voorafgaand aan de werkzaamheden een zogenaamde nulmeting uitgevoerd wordt. Dit biedt voldoende waarborgen om eventuele schade door bouwverkeer vast te kunnen stellen.
Wet natuurbescherming
20.1.
Eiseres 3 stelt dat voor wat betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) op voorhand onzeker is of het project uitvoerbaar is. In de ruimtelijke onderbouwing wordt weliswaar gesteld dat er nog aanvullend onderzoek nodig is of er eventuele maatregelen moeten worden getroffen, maar niet zeker is dat er gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
20.2.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 8:69a van de Awb aan de vernietiging van het bestreden besluit in de weg omdat de norm uit de Wnb niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres 3. Volgens vaste jurisprudentie strekt de ingeroepen norm uit de Wnb tot bescherming van diersoorten en nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen. Niet valt in te zin dat het behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving van eiseres 3 zo verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat geoordeeld kan worden dat de betreffende normen van de Wnb strekken tot haar belangen.
Archeologie
21.1
Eiseres 3 wijst erop dat archeologisch onderzoek door middel van mechanische boringen tot op heden niet heeft plaatsgehad, zodat het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) nog geen concreet bouw- en/of inrichtingsplan voor het gebied heeft kunnen beoordelen. Gelet daarop is het bestreden besluit in strijd met artikel 30, tweede lid, van de planvoorschriften. Voorts is bij het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de archeologische waarden, nu deze bij gebrek aan onderzoek niet of onvoldoende kenbaar zijn. Ook is het op voorhand onzeker of het vergunde bouwplan vanuit een oogpunt van archeologische waarden uitvoerbaar is.
21.2.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 8:69a van de Awb aan de vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met de in de planvoorschriften opgenomen norm voor archeologisch onderzoek in de weg omdat deze norm niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres 3. Het gaat eiseres in deze procedure om het behoud van een goed woon- en leefklimaat. De in de planregels neergelegde eis dat een archeologisch onderzoek is vereist, strekt echter tot bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat de beroepsgrond over het ontbreken van voldoende archeologisch onderzoek kan leiden tot een vernietiging van het besluit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiseres 3 ook niet verweven met de belangen tot bescherming waarvan de planregels strekken.
Bodemonderzoek
22.1.
Eiseres 3 stelt dat de uitvoerbaarheid van het project op voorhand onzeker is, omdat nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem vooralsnog ontbreekt, laat staan is goedgekeurd, zodat niet zeker is of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hetzelfde geldt voor het vereiste saneringsplan.
22.2.
Naar het oordeel van de rechtbank beroept eiseres zich op een norm die strekt tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen, in die zin dat hun huizen niet op vervuilde grond worden gebouwd. Deze norm strekt niet tot bescherming van het belang waarvoor eiseres 3 in deze procedure opkomt, zodat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging op deze grond.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
23.1.
Eiseres 2 en eisers 4 stellen dat het bouwplan voorziet in appartementen waarvan de terrassen en balkons direct grenzen aan en uitzicht bieden op hun erf. Omdat eisers niet voornemens zijn toestemming te verlenen, is sprake van strijd met de in artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) opgenomen afstandseis van 2 meter. Naar de mening van eiseres 2 en eisers 4 is sprake van een privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
23.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat.
23.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat – anders dan verweerder heeft gesteld – niet vast dat het gebied rondom de Olympusflat kan worden aangemerkt als openbaar gebied als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, van het BW. De civiele rechter heeft zich ook nog niet uitgelaten over de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de activiteit in de weg staat. Gelet hierop en daarbij in aanmerking genomen dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat vergunninghoudster, net zoals in het kader van de vaststellingsovereenkomst, de betreffende terrassen en balkons zal verplaatsen, kan niet worden gezegd dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Belangenafweging
24.1.
Eisers stellen zich ten slotte op het standpunt dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Zij wijzen in het bijzonder op de impact van het bouwplan op hun privacy, woongenot en uitzicht en op de waardedaling van hun woningen.
24.2.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het uitzicht, de privacy en het woongenot van eisers als gevolg van de bebouwing zal worden beperkt. Maar deze effecten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat verweerder daaraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017,469). Ook de afstand van de woningen van eisers tot de beoogde bebouwing en de aard van de (verstedelijkte) omgeving waarin eisers wonen zijn in dit kader van belang.
De rechtbank is, op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder medewerking kon verlenen aan het initiatief van vergunninghoudster. Hoewel niet uitgesloten kan worden dat eisers van het bouwplan enig nadeel zullen ondervinden is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dit nadeel zo omvangrijk is dat verweerder het bestreden besluit alleen had kunnen nemen als eisers vooraf schadeloos zouden zijn gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen die met realisering van het project zijn gemoeid dan aan het belang van eisers gevrijwaard te blijven van financiële schade als gevolg van deze ontwikkelingen. Daarbij betrekt de rechtbank dat, indien als gevolg van het bouwplan de waarde van de woningen vermindert, eisers op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een aanvraag om tegemoetkoming in planschade kunnen indienen bij verweerder. Er is geen reden voor de conclusie dat verweerder ten aanzien van de planschade niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar deze afzonderlijke procedure.
Conclusie
25. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder voldoende oog heeft gehad voor de ruimtelijke gevolgen van het plan en de belangen van eisers. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat eisers van het bouwplan enig nadeel zullen ondervinden, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen die met realisering van het project zijn gemoeid dan aan de belangen van eisers. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten medewerking te verlenen aan het plan.
26. De beroepen zijn ongegrond.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. C.A.F. van Ginneken en mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De uitspraak is gedaan op 27 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
.
De griffier is buiten staat deze voorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.