Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1] ,
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
- de zoon sinds 19 juni 2015 enig aandeelhouder en (alleen/zelfstandig bevoegd) bestuurder was van [afkorting naam bedrijf] ;
- de vader sinds 11 april 2016 general manager en gevolmachtigde met een volledige volmacht van [afkorting naam bedrijf] was;
- E.F.M. Baert (hierna: Baert ) sinds 1 oktober 2018 gevolmachtigde met een volledige volmacht van [afkorting naam bedrijf] was.
3..Het geschil
4..De beoordeling
endat er een causaal verband moet bestaan tussen de onbehoorlijke taakvervulling en het faillissement. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur wordt als maatstaf genomen of geen redelijk denkend bestuurder, onder dezelfde omstandigheden, op dezelfde wijze gehandeld zou hebben (HR 8 juni 2001, NJ 2001/454).
Toepassing op de vader
5..De beslissing
:
tegen de zoonaf;
de vaderom aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.053,22, te vermeerderen met de wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW over een bedrag van € 8.535,99 vanaf 2 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening en over een bedrag van € 517,23 vanaf 10 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening;