1.3.Uit het onderzoek is volgens het BFT naar voren gekomen dat [eiser] zowel in het geval van de leveringsakte als de hypotheekakte met betrekking tot het pand aan [adres] niet heeft voldaan aan de monitoringsverplichting van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft en ten onrechte geen verscherpt cliënten-onderzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet heeft verricht. Daarnaast heeft [eiser] volgens het BFT in beide gevallen verzuimd ongebruikelijke transacties overeenkomstig in artikel 16, eerste lid, van de Wwft (tijdig) te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid.
Boete voor overtreding van artikelen 3, 8 en 16 van de Wwft
2. Na op 5 november 2018 het voornemen daartoe aan [eiser] kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van de zienswijze van [eiser] daarop, heeft het BFT wegens voormelde overtredingen aan [eiser] bij het primaire besluit een bestuurlijke boete van € 36.000,- opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft het BFT het daartegen door [eiser] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wwft verricht een instelling ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel stelt het cliëntenonderzoek de instelling in staat om een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wwft verricht een instelling, in aanvulling op artikel 3, tweede tot en met vierde lid, verscherpt cliëntenonderzoek in ten minste de volgende gevallen:
a. indien de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt;
(…).
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwft meldt een instelling een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan de Financiële inlichtingen eenheid.
Op basis van artikel 15, eerste lid, van de Wwft zijn in het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Uitvoeringsbesluit Wwft), zoals dit gold ten tijde van belang, indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie dient te worden aangemerkt als een ‘ongebruikelijke transactie’.
In de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft is de volgende indicator vastgesteld: “een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme”.
Als hulpmiddel om te bepalen of hiervan sprake is, heeft het BFT de Specifieke leidraad naleving WWFT voor (kandidaat en toegevoegd) notarissen en overige instellingen genoemd in artikel 1 lid 1 letter a sub 12 en 13 Wwft (Leidraad) opgesteld.
In bijlage 1 van de Leidraad van 15 juli 2014 zijn voorbeelden opgenomen waarmee is beoogd instellingen een handreiking te geven hoe zij ongebruikelijke transacties kunnen herkennen. Het betreft onder meer de volgende voorbeelden:
D2. Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn.
E12. Leningsovereenkomsten zonder zekerheden of tegen afwijkende marktvoorwaarden zonder aanwijsbare redenen.
G1. Transacties inzake een registergoed met een financiering door middel van een (hypothecaire) geldlening waarvan het bedrag in aanzienlijke mate (naar boven of beneden) afwijkt van de te betalen tegenprestatie, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring kan worden gegeven.
G7. Financiering door niet financiële instelling die geen (economische) band of zakelijke relatie heeft met de koper.
3. Het BFT stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit is ingesteld namens [notariskantoor] en de boete niet aan haar maar aan [eiser] in zijn hoedanigheid van notaris is opgelegd.