4.1.Ten aanzien van de overige lasten onder dwangsom zal de rechtbank hierna beoordelen of ten tijde van het primaire besluit sprake was van overtredingen die het opleggen van dwangsommen rechtvaardigden. De rechtbank laat hierbij de lasten onder dwangsom 2.1 en 5.1 buiten beschouwing, omdat eiser hierover geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd. Over last onder dwangsom 2.1 heeft eiser voor het eerst gronden naar voren gebracht in zijn brief van 31 januari 2020, maar dat is te laat. De rechtbank gaat daarom hieraan voorbij wegens strijd met de goede procesorde. (Zie ook overweging 10.5 van de tussenuitspraak.)
4.2.1.Bij de beoordeling van de lasten onder dwangsom op de domeinen pedagogiek en veiligheid en gezondheid is van belang dat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen dat verweerder de op 31 mei 2018 toegestuurde beleidsdocumenten bij zijn besluitvorming had moeten betrekken (zie overweging 6.1-6.7). Verweerder heeft naar aanleiding hiervan op basis van de beleidsdocumenten van op 31 mei 2018 een herbeoordeling uitgevoerd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een rapport van de GGD Rotterdam-Rijnmond (hierna: GGD) van 16 december 2019.
4.2.2.De uitkomst van de herbeoordeling is dat volgens verweerder in alle gevallen sprake was van overtredingen en dat het opleggen van lasten onder dwangsom gerechtvaardigd was. Eiser heeft dit bestreden. De rechtbank zal hierna per last onder dwangsom beoordelen of verweerder zijn standpunt voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij is van belang dat verweerder, gelet op de deskundigheid van de GGD, in beginsel van de rapporten van de GGD mag uitgaan, maar zich wel ervan moet vergewissen dat het aan de rapporten ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1103.) 4.2.3.Eerst merkt de rechtbank echter nog het volgende op. In de brief van verweerder van 19 december 2019 is vermeld dat het bestreden besluit van 20 december 2018 wordt ‘herroepen’, maar ook dat dit besluit wordt ‘aangevuld’ met de motivering in de brief van 19 december 2019. Gelet hierop, en gelet op het feit dat de brief van 19 december 2019 geen beslissing op bezwaar bevat (in de zin dat het bezwaar gegrond of ongegrond wordt verklaard), gaat de rechtbank ervan uit dat het bestreden besluit van 20 december 2018 in stand is gebleven en in de brief van 19 december 2019 aanvullend is gemotiveerd.
4.2.4.Last onder dwangsom 1.3 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd, waarbij in ieder geval moet worden ingegaan op de wijze waarop met toestemming van de ouders kennis over het kind wordt overgedragen aan de basisschool en aan de buitenschoolse opvang (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang (Bkk)). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 hieraan niet voldeed omdat hierin niet is beschreven de wijze waarop met toestemming van de ouders kennis over het kind wordt overgedragen aan de bassischool en aan de buitenschoolse opvang.
4.2.5.Last onder dwangsom 1.4 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de wijze waarop aan de ouders van het kind bekend gemaakt wordt welke beroepskracht de mentor is (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 hieraan niet voldeed, omdat hierin niet is beschreven op welke wijze aan de ouders bekend wordt gemaakt wie de mentor is. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat de kinderen normaal gesproken worden opgevangen door twee beroepskrachten, en dat niet duidelijk is wie van hen de mentor is.
4.2.6.Last onder dwangsom 1.5 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 hieraan niet voldeed, omdat in de beschrijving van de werkwijze van de stamgroepen niet is beschreven dat de stamgroepen aan het begin en aan het einde van de dag worden samengevoegd. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit een belangrijk onderdeel is van de werkwijze van de stamgroepen en dat dit punt dus niet in het pedagogisch beleidsplan had mogen ontbreken.
4.2.7.Last onder dwangsom 1.6 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat, indien van toepassing, het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de tijden waarop wordt afgeweken van het voorgeschreven aantal beroepskrachten, alsmede van de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken (artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, en artikel 7, tweede en vierde lid, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 op dit punt niet voldeed. In het beleidsplan zijn wel afwijkende tijden genoemd, maar ook is vermeld dat hiervan weer wordt afgeweken als er maar drie pedagogisch medewerkers nodig zijn of bij ziekte of verlof van kinderen of pedagogisch medewerkers. Artikel 7, vierde lid, van het Bkk bepaalt dat de afwijkende inzet weliswaar op de dagen van de week kan verschillen, maar niet per week mag verschillen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 hiermee niet in lijn was, althans onvolledig was. De rechtbank wijst erop dat op pagina 6 van het GGD-rapport van 8 maart 2018 op de genoemde regel van artikel 7, vierde lid, van het Bkk is gewezen.
4.2.8Last onder dwangsom 1.7 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij de kinderen de stamgroep kunnen verlaten (artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van het Bkk). Eiser heeft op dit punt volstaan met de stelling dat in “de aanhef van hoofdstuk 5” van het pedagogisch beleidsplan op dit punt wordt ingegaan. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit niet juist is en gaat er daarom van uit dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 op dit punt niet voldeed.
4.2.9.Last onder dwangsom 1.8 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van extra dagdelen (artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van het Bkk). De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opleggen van deze last onder dwangsom gerechtvaardigd was. Verweerder heeft erkend dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 aan het genoemde voorschrift voldeed. Volgens verweerder was het opleggen van een last onder dwangsom toch gerechtvaardigd omdat de overtreding, gezien de aard ervan, zich opnieuw zou kunnen voordoen. De rechtbank volgt verweerder niet in deze redenering. Nu erkend is dat eiser het pedagogisch beleidsplan op dit punt voldoende had aangepast, lag het niet in de rede dat het voorschrift in de toekomst zou worden overtreden.
4.2.10.Last onder dwangsom 1.9 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het pedagogisch beleidsplan een concrete beschrijving moet bevatten van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers kunnen uitvoeren (artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het pedagogisch beleidsplan van 31 mei 2018 op dit punt niet voldeed. In het beleidsplan is wel vermeld dat studenten de door hen opgedane kennis in de praktijk kunnen brengen, maar een concrete omschrijving van de taken die zij kunnen uitvoeren, ontbreekt.
4.2.11.Last onder dwangsom 3.3 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het beleidsplan veiligheid en gezondheid een concrete beschrijving moet bevatten van de risico’s die de opvang van kinderen met zich brengt (artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het beleidsplan veiligheid en gezondheid op dit punt niet voldeed. Volgens verweerder heeft eiser het vierogenbeleid niet op de juiste wijze beschreven. Bij het vierogenbeleid is genoemd het feit dat er tijdens haal- en brengmomenten veel ouders op de groepen zijn. De ouders kunnen echter geen deel uitmaken van het vierogenbeleid, omdat zij moeten aanbellen voordat zij naar binnen kunnen gaan, aldus verweerder. Verweerder heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat de risico’s onvoldoende adequaat zijn beschreven.
4.2.12.Last onder dwangsom 3.5 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het beleidsplan veiligheid en gezondheid een concrete beschrijving moet bevatten van de wijze waarop het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor onder meer de ouders (artikel 4, derde lid, aanhef en onder e, van het Bkk). Nu in het beleidsplan veiligheid en gezondheid van 31 mei 2018 geen beschrijving is opgenomen van de wijze waarop het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid inzichtelijk is voor de ouders, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het beleidsplan op dit punt niet voldeed.
4.2.13.Last onder dwangsom 3.6 is opgelegd (onder meer) wegens overtreding van het voorschrift dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid een concrete beschrijving moet bevatten van de wijze waarop de achterwacht is geregeld als er slechts één beroepskracht aanwezig is (artikel 4, derde lid, aanhef en onder f, en artikel 7, vijfde en zesde lid, van het Bkk). Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in het beleidsplan veiligheid en gezondheid van 31 mei 2018 onvolledig is omschreven in welke gevallen zich de situatie kan voordoen dat slechts één beroepskracht aanwezig is, en dus de achterwachtregeling van toepassing kan zijn. Verweerder heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat het beleidsplan op dit punt niet voldeed.