ECLI:NL:RBROT:2020:2558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
SN EA 17-1546
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om deze beëindiging vanwege meerdere tekortkomingen van de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn informatie- en afdrachtverplichtingen niet naar behoren was nagekomen, wat resulteerde in een boedelachterstand van € 1.591,77. Daarnaast waren er nieuwe schulden ontstaan, waaronder een schuld aan het CJIB, en had de schuldenaar nagelaten om beschermingsbewind aan te vragen, ondanks eerdere aanbevelingen van de rechter-commissaris.

De rechtbank benadrukte dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om schuldenaren in een problematische schuldensituatie de kans te geven om na drie jaar een schone lei te verkrijgen, maar dat hieraan strikte verplichtingen zijn verbonden. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van deze verplichtingen, wat leidde tot de beslissing om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechtbank benoemde tevens een rechter-commissaris en een curator, en stelde het salaris van de bewindvoerder vast op maximaal € 3.010,29.

De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak. De rechtbank heeft de betrokken partijen geïnformeerd over de procedure en de gevolgen van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 februari 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 31 augustus 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenaar],
[adres schuldenaar]
[woonplaats schuldenaar] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. F.F. Vriend-Vrolijk.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 4 december 2019 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft bij faxbericht van 14 februari 2020 de rechtbank de laatste stand van zaken gestuurd.
De bewindvoerder en schuldenaar, in het bijzijn van zijn budgetbeheerder de heer [naam] , zijn gehoord ter terechtzitting van 20 februari 2020.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft in haar voordacht tot tussentijdse beëindiging van 22 november 2019 gesteld dat er gedurende de gehele regeling sprake van een tekortkoming van schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen in de schuldsaneringsregeling. Ten eerste komt schuldenaar zijn informatie- en afdrachtverplichting onvoldoende na. Ten tweede zijn er nieuwe schulden ontstaan. Ten derde staat de schuldenaar nog altijd niet onder beschermingsbewind.
De bewindvoerder heeft in voorgenoemde voordacht verder gesteld dat schuldenaar de bewindvoerder niet (tijdig) of onvolledig informeert. Zij heeft hierin opgemerkt dat zelfs na het versturen van diverse herinneringen de gewenste informatie niet wordt verstrekt. Schuldenaar is er vaak door haar en door de rechter- commissaris op geattendeerd dat hij zijn informatieverplichting beter moet nakomen en daar eventueel hulp voor moet inschakelen.
In de laatste stand van zaken heeft de bewindvoerder gesteld dat er sprake was van een achterstand in de afdrachtverplichting van € 1.591,77. De inkomsten van januari 2020 zijn geschat. Het laatste vrij te laten bedrag dat de bewindvoerder heeft kunnen berekenen is van januari 2019, vanwege het ontbreken van de benodigde stukken.
Verder heeft de bewindvoerder in de laatste stand van zaken gesteld dat er op dit moment sprake is van een nieuwe schuld aan het CJIB. De hoogte van deze schuld is onbekend, maar er loopt een betalingsregeling van € 42,26 per maand.
Ook heeft de bewindvoerder in de laatste stand van zaken gesteld dat de afspraak over het aanvragen van beschermingsbewind door schuldenaar niet is nagekomen. Reeds bij het verhoor van 21 augustus 2018 heeft de rechter-commissaris de schuldenaar aangeraden om beschermingsbewind aan te vragen.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat zij niet bekend is met de indiening van een aanvraag tot het ontvangen van bijzonder bijstand door schuldenaar. Er zijn aan haar ook geen stukken overlegd waaruit blijkt dat er bijzondere bijstand is aangevraagd ter compensatie van de kosten van het budgetbeheer van 2017 tot en met 2019.
Ten slotte heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest binnen de regeling sinds de indiening van de laatste stand van zaken.
De schuldenaar heeft gedurende de zitting verklaard dat er sprake is van een gebrek aan communicatie. Hij heeft aangegeven al lang in de regeling te zitten en voor € 50,00 per week nauwelijks iets te kunnen kopen. Daarnaast heeft de schuldenaar verklaard dat hij vindt dat de kosten van zijn auto meegenomen moeten worden in het vrij te laten bedrag.
De budgetbeheerder heeft ter zitting verklaard ter zitting dat hij van mening is dat de berekening van het vrij te laten bedrag niet klopt. Verder heeft hij aangevoerd dat er een aanvraag tot bijzondere bijstand is gedaan bij de gemeente Nissewaard ter vergoeding van de kosten voor budgetbeheer, maar dat de gemeente nog niet heeft gereageerd hierop.
Daarnaast heeft de budgetbeheerder ter zitting verklaard dat het corrigeren van de kosten voor het gebruik van de auto van schuldenaar binnen het vrij te laten bedrag niet mogelijk is. Verder merkt hij hierover op dat dit herhaaldelijk is besproken met de schuldenaar en de bewindvoerder.
Uit de stukken in het dossier blijkt verder dat het eerste verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2018. Schuldenaar heeft destijds ter zitting verklaard beschermingsbewind te hebben aangevraagd. Op grond hiervan heeft de bewindvoerder, bij brief van 28 november 2018, het eerste verzoek tot tussentijdse beëindiging ingetrokken. Gevolglijk heeft deze rechtbank daardoor bij vonnis van 17 december 2018 het eerste verzoek tot tussentijdse beëindiging geweigerd. Deze aanvraag tot verkrijging van beschermingsbewind is echter niet afgerond door de schuldenaar. De rechtbank, afdeling kanton, heeft deze aanvraag op 13 juni 2019 gesloten. De reden hiervoor was gelegen in niet (tijdig) aanleveren van ontbrekende stukken, ook niet na herhaaldelijk verzoek hiertoe vanuit de rechtbank afdeling kanton.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 15.781,11 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Schuldenaar is tekortgeschoten in zijn informatieverplichting. Schuldenaar laat na tijdig de benodigde stukken aan te leveren, zelfs na herhaaldelijk verzoek daartoe. Pas op het moment dat een zitting in beeld komt, worden er inlichtingen verstrekt. Daarnaast worden eerder opgevraagde stukken niet aangeleverd. Deze tekortkoming leidt ertoe dat het vrij te laten bedrag per januari 2019 niet is vast te stellen. Hierdoor kan de correcte omvang van de afdrachtsplicht niet worden bepaald.
Voorts is schuldenaar tekortgeschoten in zijn afdrachtverplichting. Er is een geschatte boedelachterstand van € 1.591,77 ontstaan.
Verder is meermaals gedurende de regeling door schuldenaar en budgetbeheer verzocht om een kilometer correctie in het vrij te laten bedrag toe te kennen voor het gebruik van de auto. Dit verzoek is echter niet onderbouwd met bewijsstukken en daarom conform het VTLB-rapport niet toegekend.
Ook is schuldenaar tekortgeschoten in zijn verplichting om gedurende de regeling geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Er is een nieuwe schuld bij het CJIB ontstaan waarvan de hoogte onbekend is, maar waar wel een betalingsregeling voor is overeengekomen.
Verder is schuldenaar tekort geschoten in de nakoming van zijn afspraak tot het aanvragen van beschermingsbewind. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 november 2019 -tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling- blijkt dat schuldenaar heeft verklaard reeds beschermingsbewind te hebben aangevraagd. Om deze reden is bij vonnis van 17 december 2019 de tussentijdse beëindiging geweigerd op verzoek van de bewindvoerder bij brief van 28 november 2018. De aanvraag van het beschermingsbewind is echter niet (correct) afgerond door de schuldenaar. De rechtbank, afdeling kanton, heeft de aanvraag van schuldenaar op 13 juni 2019 gesloten wegens het niet (tijdig) aanleveren van ontbrekende stukken na herhaaldelijk verzoek hiertoe aan de schuldenaar vanuit de rechtbank. Van het indienen van een nieuwe aanvraag is geen bewijs overlegd.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Hierop is schuldenaar zowel tijdens het verhoor door de rechter commissaris van 21 augustus 2018 als tijdens de behandeling van de eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging van 19 november 2018 welke geweigerd is bij vonnis van 17 december 2018 op gewezen.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.010,29;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. W.J. Roos-van Toor,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.