ECLI:NL:RBROT:2020:2557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
FT EA 20/45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een moratorium voor verzoekers ter stabilisatie van hun financiële situatie

In deze zaak hebben verzoekers op 9 januari 2020 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet, met het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 februari 2020 bepaald. Tijdens de zitting is verweerster, Stichting Vestia, niet verschenen, maar heeft wel een verweerschrift ingediend. Verzoekers hebben aangegeven dat hun schulden zijn ontstaan door een vermindering van werkuren en een duurder huis. Tevens is er sprake van loonbeslag en een onjuiste berekening van de beslagvrije voet door de Belastingdienst. De huur voor januari en februari 2020 is voldaan met hulp van het Fonds Bijzondere Noden van de Gemeente Rotterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster heeft aangekondigd over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoekers. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in de huurwoning willen blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft daarom besloten om het moratorium voor een periode van drie maanden toe te kennen, zodat verzoekers de kans krijgen om hun financiële situatie te stabiliseren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming wordt opgeschort en dat de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van deze voorziening. Verzoekers zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 21 februari 2020
[naam verzoeker 1] en
[naam verzoeker 2]
wonende te [adres verzoekers]
[woonplaats verzoekers] ,
verzoekers.

1.De procedure

De verzoekers hebben op 9 januari 2020, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 januari 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 februari 2020.
Ter zitting van 4 februari 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • De heer [naam verzoeker 1] , verzoeker;
  • de heer J.L. Brouwer, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl (beschermingsbewindvoerder);
  • mr. A.F.I. Derby, advocaat;
  • mevrouw A. Viergever, wijkteammedewerker Gemeente Rotterdam (maatschappelijk werkster);
  • mevrouw J.K. de Graaff, tolk.
Stichting Vestia, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De heer [naam] , werkzaam bij Bazuin & Partners, heeft namens Stichting Vestia (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft verklaard dat de schulden zijn ontstaan omdat hij minder is gaan werken en in een duurder huis is gaan wonen. Daarnaast heeft hij aangegeven dat zijn vrouw, verzoekster, een gat in haar hand heeft. Verzoeker is van plan de schulden af te betalen en dan te gaan scheiden. Verder is er sprake van loonbeslag waarbij de Belastingdienst de beslagvrije voet onjuist heeft berekend.
Ter zitting is verklaard dat de huur van januari en februari 2020 is voldaan met hulp van het Fonds Bijzondere Noden van de Gemeente Rotterdam. De advocaat heeft verklaard dat beschermingsbewind is uitgesproken. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat naar verwachting een aanzienlijke belastingteruggave zal volgen. Daarnaast is hij bezig om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet correct wordt gehanteerd. Zodra hij het dossier van verzoekers compleet heeft zal hij dit overdragen aan de Kredietbank Rotterdam, zodat gestart kan worden met het minnelijk traject. Verder heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat hij ervan overtuigd is dat de schulden volledig betaald zullen kunnen worden.

3.Het verweer

Verweerster voert aan dat het niet aannemelijk is dat verzoekers aan de lopende verplichtingen blijven voldoen. In totaal is de huur van zes maanden tot op heden onbetaald gebleven, sinds de betrekking van de woning door verzoekers op 20 augustus 2018. Bovendien zijn de huurpenningen van januari en februari 2020 niet (volledig) betaald. De huurachterstand bedraagt inmiddels € 5.195,36 exclusief rente en kosten. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in dat verzoekers de openstaande huurachterstand op korte termijn alsnog zullen en kunnen voldoen. Verweerster verzoekt de rechtbank daarom het onderhavige verzoek af te wijzen. Verweerster stelt zich verder op het standpunt dat haar belangen dienen te prevaleren boven de belangen van verzoekers.
Verder voert verweerster aan dat het moratorium gericht is op het treffen van een betalingsregeling tussen schuldeiser en verzoekers, terwijl verweerster heeft aangegeven dat zij geen regeling wenst te treffen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 17 december 2019 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 januari 2020 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Dat verweerster in haar verweerschrift heeft gesteld dat zij niet akkoord gaat met een minnelijke regeling (kennelijk bedoelt verweerster dat zij niet zal instemmen met enig voorstel dat afwijkt van het voorstel gegeven in het verweerschrift), staat niet in de weg aan toewijzing van de gevraagde voorziening. Verzoekers kunnen na een niet- geslaagd minnelijk traject immers een verzoek bedoeld in artikel 284 en/ of 287a Fw indienen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 21 november 2019 ten uitvoer kan leggen.
Hoewel verweerster in haar verweerschrift heeft gesteld dat de huur voor de maanden januari en februari 2020 onbetaald is gebleven, is uit de ter zitting overgelegde betalingsbewijzen gebleken dat de huur voor die maanden - met hulp van het Fonds Bijzondere Noden - volledig is voldaan. Tegen die achtergrond dient op dit moment het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
Hoewel het inkomen van verzoeker in beginsel voldoende zou moeten zijn om de huurtermijnen te betalen, zijn verzoekers er tot op heden niet in geslaagd om die huur uit eigen middelen te voldoen. Het beschermingsbewind is recent opgestart. De beslagvrije voet moet worden aangepast en er wordt gewacht op een belastingteruggave. De relatie van verzoekers staat onder druk. Gelet op die onzekere factoren zal de rechtbank de duur van de gevraagde voorziening vooralsnog bepalen op drie maanden. Verzoekers en hun beschermingsbewindvoerder worden op die manier in de gelegenheid gesteld om de financiële situatie (verder) te stabiliseren. Verzoekers kunnen te zijner tijd een verzoek tot verlenging van de voorlopige voorziening indienen.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 21 november 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt
voor de duur van drie maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.