ECLI:NL:RBROT:2020:2556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
FT EA 17-2363;
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om de regeling te beëindigen vanwege tekortkomingen in de nakoming van de informatie-, sollicitatie- en afdrachtsplicht door de schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar haar verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, waaronder het niet tijdig verstrekken van informatie aan de bewindvoerder en het ontstaan van nieuwe schulden bij het UWV. De schuldenaar had verklaard dat zij haar best deed om de ontbrekende stukken aan te leveren en dat zij werkte, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende was om de regeling voort te zetten. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d van de Faillissementswet. Tevens is er een curator aangesteld en is er een postblokkade ingesteld. De bewindvoerder heeft recht op een salaris van € 2.673,00, dat door de rechtbank is vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 februari 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenares],
[adres schuldenares]
[woonplaats schuldenares] ,
schuldenares,
bewindvoerder: J.M. Hoogland.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 9 december 2019 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft de rechtbank op 29 januari 2020 een brief gestuurd met het verzoek om het vijfde verslag (van 10 januari 2020) ook als laatste stand van zaken te beschouwen.
De bewindvoerder en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 4 februari 2020.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging is door de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares haar informatie-, inspannings- en afdrachtsverplichting onder de schuldsaneringsregeling onvoldoende nakomt. Daarnaast zijn er gedurende de looptijd van de regeling nieuwe schulden aan het UWV ontstaan. Na herberekening van de boedelstand is de boedelvoorstand aan schuldenares overgemaakt onder voorwaarde dat schuldenares daarmee de vorderingen van het UWV (deels) zou voldoen. Schuldenares heeft niet aangetoond dat deze betalingen zijn verricht en ook niet hoeveel de resterende schuld aan het UWV bedraagt.
Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat zij haar best doet om de (ontbrekende) stukken, per post en via haar telefoon, aan de bewindvoerder toe te sturen. Daarnaast werkt zij elke week een wisselend aantal uren met een minimum van 24 uur per week en met name ‘s nachts. Verder heeft zij verklaard in de veronderstelling te zijn dat, zolang zij maar (zoveel mogelijk) geld verdient, de regeling door haar naar behoren wordt nagekomen. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij slechts de helft van de ontvangen boedelvoorstand ad € 5.500,- heeft aangewend ter aflossing van de schuld aan het UWV. Het restant van de boedelvoorstand heeft zij gebruikt voor de aankoop van bedden en een wasmachine. Thans bedraagt de schuld aan het UWV een bedrag van € 7.500,-, aldus schuldenares.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard er geen vertrouwen meer in te hebben dat de regeling naar behoren zal worden nagekomen. Zij handhaaft dan ook haar verzoek om de regeling tussentijds te beëindigen.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 86.242,45 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. De bewindvoerder heeft in het vijfde verslag en ter zitting gemeld dat zij niet (tijdig) volledig is geïnformeerd door schuldenares. Schuldenares heeft de bewindvoerder niet geïnformeerd over wijzigingen in haar persoonlijke situatie noch de ontbrekende stukken verstrekt, ondanks diverse verzoeken daartoe. Hierdoor is de bewindvoerder ook niet in staat om de exacte boedelachterstand te berekenen.
Daarnaast is schuldenares tekortgeschoten in de nakoming van haar sollicitatieverplichting. Uit het laatste verslag van de bewindvoerder blijkt dat vanaf 11 januari 2019 de actieve inspanningsverplichting weer op schuldenares van toepassing is. Schuldenares is niet fulltime werkzaam. Daardoor rust er op haar een (aanvullende) sollicitatieverplichting voor de overige uren. Door schuldenares zijn vanaf 11 januari 2019 geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op de in de schuldsanering voorgeschreven wijze gesolliciteerd heeft.
Ten slotte heeft schuldenares nieuwe schulden laten ontstaan bij het UWV. Schuldenares heeft nagelaten om de aan haar uitgekeerde boedelvoorstand van € 5.579,56 te gebruiken ter (gedeeltelijke) aflossing van haar schuld aan het UWV. De schuld aan het UWV bedraagt volgens de laatst bekende informatie € 9.441,69 (€ 6.178,06 ten onrechte aan schuldenares betaalde WAZO-uitkering en € 3.263,63 teveel betaalde ZW-uitkering). Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij de helft van de uitgekeerde boedelafstand heeft gebruikt om af te lossen op haar schuld bij het UWV, die volgens haar nu nog ongeveer € 7.500,- bedraagt. Zij heeft nagelaten om daarvan betalingsbewijzen of andere bewijsstukken over te leggen.
Dat bovengenoemde gedragingen schuldenares niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na de waarschuwingsbrief van de rechter commissaris van 10 juli 2018 en het verhoor door de rechter commissaris van 22 november 2018, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op een bedrag van € 2.673,00;
- benoemt in het faillissement van de schuldenares tot rechter-commissaris
mr. C. de Jong;
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.