5.1.2.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan door de verdediging aangevoerd – voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet niet is vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt.
De toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is – ook anders dan aangevoerd – voorts niet beperkt tot ‘organisatoren en geldschieters’, daarbij nog in het midden latend of een verkoper van bedoelde voorwerpen en stoffen op één lijn met een ‘organisator’ dient te worden gesteld.
De rechtbank gaat voor de verdere beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 mei 2018 is, naar aanleiding van TCI-informatie, ‘ [naam winkel] ’ aan de [adres] doorzocht. De verdachte is al jaren eigenaar van deze winkel. Tijdens de doorzoeking zijn in de winkel, in het magazijn achter de winkel en (in een ruimte) in de brandgang, diverse voorwerpen en stoffen in beslag genomen.
Achter in de winkel, in de vitrines, is een groot aantal ponypacks (met afbeelding van Pablo Escobar), geldtelmachines, (elektrische) weegschalen, een vacumeermachine en eet- en drinkverpakkingen met verborgen ruimtes aangetroffen en in beslag genomen.
In het magazijn van de winkel lagen (drugs)persen, een mal en een vacumeermachine.
Het is algemeen bekend dat deze goederen (al dan niet in diverse combinaties) worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen, het vervoer en de verkoop van (grote partijen) verdovende middelen voorkomend op lijst I van de Opiumwet, dus harddrugs.
Tevens stonden in de vitrines diverse potjes met de opschriften mannitol, inositol, cafëine en crystal mannitol. In de counterlade in de winkel is voorts een pot ‘supermix’ en ‘Tattoo powder’ aangetroffen, met daarin naar later bleek lidocaïne, mannitol en inositol. Deze stoffen stonden op de in de lade aangetroffen prijslijst.
In de stellingkasten van het magazijn stonden vier dozen. Het etiket van deze dozen ontbrak. In de dozen zat in totaal 80 kilogram cafeïne.
Achter de winkel, aan het einde van de brandgang onder een overkapping, zijn onder meer drie zilverkleurige zakken, een pot supermix en een witte pot (zonder etiket) aangetroffen.
In een verborgen ruimte in de gang (tussen het afdak en een witte plaat) zijn acht potten supermix aangetroffen. In deze potten supermix zat een grote hoeveelheid fenacetine. In twee van de zilverkleurige zakken zat tetramisol. In de derde zak zat procaïne. De aangetroffen stoffen lidocaïne en fenacetine vallen onder de Geneesmiddelenwet.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat de in de vitrines van de winkel aangetroffen goederen werden verkocht aan klanten van de winkel, waaronder coffeeshops en geldwisselkantoren. [naam ] , de bedrijfsleider, stond steeds in de winkel en de verdachte kwam er ongeveer één keer per week. De bedrijfsleider bestelde de goederen bij de groothandel. Het magazijn was voor de opslag, ook (incidenteel) voor de andere ondernemingen van de verdachte.
De verdachte heeft over de aangetroffen stoffen verklaard dat de potten in de vitrines werden verkocht aan klanten als voedingssupplementen en oppeppers. Hij wist niet van de fenacetine en van de potten supermix (in de verborgen ruimte). De aangetroffen cafeïne werd besteld bij de groothandel. De etiketten werden van de dozen gehaald om zo de leverancier af te schermen, om te voorkomen dat klanten daar rechtstreeks zouden bestellen.
[naam ] heeft verklaard dat in de winkel de stoffen mannitol, cafeïne, inositol en kristalmannitol werden verkocht. Deze stoffen stonden ook op de in de winkel aangetroffen prijslijst.
De rechtbank acht op basis van deze feitelijke vaststellingen en verklaringen bewezen dat de verdachte (tezamen en in vereniging met [naam ] ) de in beslag genomen voorwerpen en stoffen op 8 mei 2018 voorhanden heeft gehad. Dat geldt ook voor de stoffen in de hiervoor genoemde “verborgen” ruimte, met name gelet op de omstandigheid dat een zelfde soort supermix in de winkel is aangetroffen. De verdachte was op de hoogte van hetgeen in zijn winkel werd verkocht. Hij kwam daar regelmatig en had, volgens zijn eigen verklaring, gedurende de openingstijden (dagelijks) inzicht in de omzet.
De verdachte heeft verklaard dat het in zijn winkel te koop aangeboden assortiment werd verkocht aan onder meer coffeeshops, headshops en aan gebruikers van drugs.
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de door hem verkochte goederen en stoffen (mogelijk) werden gebruikt ten behoeve van de verwerking van harddrugs en de handel daarin. Op dit punt heeft hij bij de politie verklaard, onder meer op de vraag waarvoor die winkels de goederen gebruiken: “Daar moet u bij hun wezen” en “Ik verkoop die spullen. Ik vind daar niets van”.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verdachte tenminste ernstige redenen had te vermoeden dat de in beslag genomen voorwerpen en stoffen bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de verwerking van harddrugs en de handel daarin.
Die bestemming en dat ernstige vermoeden bij de verdachte heeft de rechtbank uit de volgende omstandigheden afgeleid.
Stoffen als cafeïne, lidocaïne, mannitol en inositol, kunnen – naast hun (mogelijk) legale toepassingen – ook gebruikt worden als versnijdingsmiddel bij de bereiding en bewerking van harddrugs. Uit onderzoeken van onder andere het Nederlands Forensisch Instituut is komen vast te staan dat in monsters cocaïne versnijdingsmiddelen als mannitol, inositol, fenacetine, cafeïne, lidocaïne en procaïne worden aangetroffen. Cafeïne wordt daarnaast ook gebruikt voor het versnijden van heroïne, MDMA en amfetamine. Fenacetine en ook procaïne zijn middelen die al jaren geen legale bestemming meer hebben en alleen nog worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen. Tetramisol is een ontwormingsmiddel voor dieren en in zoverre heeft dat middel nog wel een legale toepassing.
Ook [naam inspecteur] , hoofdinspecteur van de politie en drugsexpert, relateert in zijn proces-verbaal dat de aangetroffen goederen veelvuldig gebruikt worden bij het verwerken, verpakken en vervoeren van drugs. Uiteraard is een aantal goederen ook te gebruiken voor andere doeleinden, echter de samenhang van de hier aangetroffen goederen toont aan dat deze duidelijk voor het drugsproces bedoeld zijn. De aangetroffen stoffen worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne, en cafeïne wordt als versnijdingsmiddel voor meerdere soorten drugs gebruikt, aldus het proces-verbaal.
Met name hecht de rechtbank betekenis aan het gegeven dat de (in relatief grote hoeveelheden aangetroffen) fenacitine en de procaïne geen legaal gebruik hebben en alleen worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Bovendien is volstrekt onaannemelijk dat de aangetroffen tetramisol, maar ook de diverse mixers, gelet op het type klanten en het assortiment van de winkel, werden verkocht met het oog op hun gebruiksmogelijkheden buiten het drugsproces (ontworming, respectievelijk als keukengerei).
In 2008 is de winkel van de verdachte al eens doorzocht. Tijdens de doorzoeking zijn toen headshop-artikelen en verschillende hoeveelheden chemische stoffen aangetroffen. Hoewel de verdachte toen van de ten laste gelegde ‘voorbereidingshandelingen’ is vrijgesproken, is de bestemming van de betreffende stoffen (‘versnijdingsmiddelen’), in combinatie met de headshop-artikelen, wel (uitgebreid) aan de orde geweest. De verdachte moet dan ook van deze bestemming van dergelijke voorwerpen en stoffen op de hoogte zijn geweest.
Bovendien is het juist de verdachte die, onder meer vanwege zijn winkel ‘ [naam winkel] ’ en de groothandel die hij verklaart ook te hebben, al jarenlang (algemene) kennis moet hebben opgebouwd over voorwerpen en stoffen die gerelateerd kunnen worden aan de drugsverwerking en -handel. Het is volstrekt onaannemelijk dat de verdachte, in het licht van zijn justitieel verleden, zijn – naar eigen zeggen – jarenlange toeleveringshandel aan coffeeshops in Rotterdam-West, zijn kennis van de omgeving Kruiskade te Rotterdam en meer in het algemeen zijn ervaring als ondernemer, niet (in substantiële mate) bekend zou zijn met de wijze waarop harddrugs worden voorbereid, verstrekt, verhandeld en verkocht.
Indien en voor zover bij de verdachte sprake is geweest van onwetendheid omtrent de bestemming van de voorwerpen en stoffen en/of hij dacht met een mogelijk legale toepassing te maken te hebben, had het op de weg van de verdachte gelegen niet passief te blijven maar zich waar mogelijk te vergewissen van die bestemming en in elk geval een kritische blik te hebben. Daarbij lag het in de rede tenminste enig inzicht te verkrijgen in het antwoord op de vraag met wat voor koper(s) hij te doen had. Bij gebreke van voldoende voorafgaande ‘geruststelling’ kan bij verkoop overtreding van artikel 10a van de Opiumwet aan de orde zijn. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing dat de verdachte enig onderzoek heeft gedaan of een kritische blik heeft gehad, zoals hiervoor bedoeld. Er is ook anderszins geen (objectief) ‘geruststellende’ informatie gebleken over de kopers en de aard van hun activiteiten. Indien verkrijging van bedoeld inzicht in de praktijk ondoenlijk blijkt te zijn, vormt dat een omstandigheid die de verdachte er van had moeten weerhouden tot verkoop over te gaan.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte, door de aangetroffen voorwerpen en stoffen als assortiment te voeren en te koop aan te bieden, zonder geruststellende informatie als hiervoor bedoeld, op 8 mei 2018 ernstige reden had te vermoeden dat de voorwerpen en stoffen die hij voorhanden had, bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet.
Dit oordeel impliceert dat de verdachte door het voorhanden hebben van deze voorwerpen en stoffen het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het plegen van het strafbare feit van artikel 10a van de Opiumwet. Dit deed hij tezamen en in vereniging met de bedrijfsleider, zodat sprake is van het medeplegen van dit strafbare feit.
Uit het voorgaande volgt ook dat – anders dan door de verdediging is betoogd – de omstandigheid dat de voorwerpen en stoffen legale goederen zouden zijn en op legale wijze zouden zijn ingekocht en verkocht, niet het strafbare karakter van de handelingen van de verdachte wegneemt.