ECLI:NL:RBROT:2020:2547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
10/741025-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door het gooien van een glas in een uitgaansgelegenheid met letsel tot gevolg

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 juni 2019 in een uitgaansgelegenheid in Rotterdam, waar de verdachte een glas gooide in de richting van een andere persoon, wat resulteerde in letsel door glassplinters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, maar dat hij wel schuldig was aan mishandeling. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor het eerste feit en bewezenverklaring voor het tweede feit, met een gevangenisstraf en taakstraf als strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, maar het tweede feit, de mishandeling, is bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn verweer niet slaagde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 75 uren en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard en de vordering van de tweede benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, evenals de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741025-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot:
 een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest;
 een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 1 primair en subsidiair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De inhoud van de aangifte van [naam aangeefster] komt niet overeen met hetgeen zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard. In haar aangifte verklaart zij immers niet over het slaan/schoppen door de verdachte terwijl zij op de grond lag en bij de rechter-commissaris wel. Bovendien is uit de beelden, die op zitting zijn getoond, niet af te leiden dat – anders dan is gerelateerd door verbalisant [naam agent] – de verdachte aangeefster [naam aangeefster] heeft geslagen/geschopt terwijl zij op de grond lag. De rechtbank acht de (belastende) verklaring van de getuige [naam getuige 1] , mede gelet op zijn eigen rol in de vechtpartij, ongeloofwaardig en dus op dit punt niet bruikbaar voor het bewijs. Bovendien heeft [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris (na het zien van de beelden) verklaard dat, samengevat, een persoon met een jasje zou hebben geschopt maar dat die persoon niet de verdachte is.
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2)
4.2.1.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Door met kracht een glas te gooien richting een persoon die in een drukke kroeg op een korte afstand van de verdachte stond, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het glas kapot kon gaan waardoor die persoon zwaar lichamelijk letsel, zoals ernstig oogletsel, toegebracht zou kunnen worden.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 primair ten laste gelegde, nu de verdachte geen opzet, ook in niet voorwaardelijke zin, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. De verdachte heeft het glas op de grond gegooid, of eigenlijk laten vallen, niet tegen een pilaar. Dit levert hoogstens mishandeling op. De verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). De verdachte werd belaagd en door twee personen geslagen, waardoor hij niet anders kon dan zijn glas gooien.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nacht van 9 juni 2019 in [naam horecagelegenheid] een glas heeft gegooid, ten gevolge waarvan het glas uiteen is gespat. Aangeefster [naam slachtoffer 1] stond nabij de plaats van dat uiteen spatten. Zij heeft glassplinters in haar gezicht, het haar en haar oog gekregen. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld wat voor soort glas het betrof en hoe het gooien van het glas is gegaan – met (hoeveel) kracht en/of met welke beweging – zodat niet kan worden bewezen dat het gooien van het glas in dit geval een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd. De verdachte zal van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel bewezen. Aangeefster [naam aangeefster] was aan het dansen en werd ‘lastig gevallen’ door de verdachte. Getuige [naam getuige 2] , de vriend van aangeefster, heeft de verdachte daarop weggeduwd. De verdachte liep naar achter, waarna hij weer naar voren liep en de confrontatie opzocht met de vriend van aangeefster. Aangeefster sprong er tussen en duwde de verdachte weg. Dat de verdachte voorafgaand aan het gooien van het glas werd geslagen door twee personen, zoals betoogd door de raadsman, volgt slechts uit de verklaring van een anonieme beveiliger, maar niet uit de overige bewijsmiddelen. De rechtbank volgt de verdachte hierin niet.
De verdachte gooide toen een glas. De verdachte heeft dit ook bekend bij de politie. Dat de verdachte, zoals hij later bij de rechter-commissaris en op zitting, heeft verklaard, het glas (per ongeluk) liet vallen/gooide op de grond, acht de rechtbank uiterst onaannemelijk. Dit strookt niet met het letsel van aangeefster en niet met de plek waar glassplinters zijn gevonden, namelijk op haar hoofd. Ook verhoudt dit zich niet met de overige getuigenverklaringen.
Het verweer dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, slaagt niet. De stelling dat sprake zou zijn geweest van noodweer, vindt zijn weerlegging in wat door de rechtbank hiervoor is vastgesteld over de feitelijke toedracht van de mishandeling en in de bewijsmiddelen. Bovendien had de verdachte alle gelegenheid om zich aan de situatie waarin hij zich bevond te onttrekken, hetgeen hij bij het latere handgemeen (feit 1) ook heeft gedaan door (volgens zijn eigen verklaring) onmiddellijk naar de uitgang te lopen. Onder deze omstandigheden kan geen noodweersituatie aangenomen worden.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door
een glas in de richting van die [naam slachtoffer 1] te gooien, waardoor dat glas uiteen spatte tegen een paal/pilaar ten gevolge waarvan een of meer (glas)splinter(s) in het gezicht en/of op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] terecht is/zijn gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

Hiervoor overwoog de rechtbank al dat het beroep op noodweer niet slaagt, omdat er geen noodweersituatie was. In het verlengde daarvan slaagt ook het beroep op noodweerexces niet. Het daarop gerichte verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte en het feit zijn dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op: (2.
subsidiair)
mishandeling.

6.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid een glas gegooid, ten gevolge waarvan er glassplinters op het hoofd en in het oog van aangeefster terecht zijn gekomen. Aangeefster heeft hierdoor (oog)letsel opgelopen.
De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dergelijke misdrijven versterken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, te meer nu de mishandeling heeft plaatsgevonden in een druk bezochte uitgaansgelegenheid waardoor meerdere personen hier getuige van zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit het onderzoek komen op de verschillende leefgebieden geen risico verhogende factoren naar voren. Ook tijdens het toezicht in het kader van de schorsing houdt hij zich aan de afspraken. De verdachte stelt zich gemotiveerd op en werkt mee met het proces.
Wij achten de kans op recidive laag. Wij vinden interventies of toezicht niet nodig.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank houdt rekening met het blanco strafblad en de laag geschatte recidivekans. Voorts lijkt de verdachte, zoals volgt uit het reclasseringsrapport en zoals naar voren gebracht ter terechtzitting, zijn leven op orde te hebben. De rechtbank zal een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 1] zich in het geding gevoeg ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 296,27 aan materiële schade en een vergoeding van € 585,- aan immateriële schade.
[naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 2] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 261,53 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, gelet op het feit dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor feit 1, dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.261,43, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade kan geheel worden toegewezen en de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van
€ 1.000,-.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, nu de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] moet worden afgewezen.
De door benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiële schade is volgens de raadsman voor toewijzing vatbaar, en de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd.
7.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[naam benadeelde 2]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en deze schade door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige deel.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juni 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
7.4.
Conclusie
[naam benadeelde 1]In deze procedure wordt over deze gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
[naam benadeelde 2]
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.011,53, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
75 (vijfenzeventig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
67 (zevenenzestig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
33 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 1.011,53 (zegge: duizendelf euro en drieënvijftig cent),bestaande uit € 261,53 wegens materiële schade en € 750,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag van voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.011,53(hoofdsom,
zegge: duizendelf euro en drieënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door (maximaal)
20 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 09 juni 2019 te gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [naam slachtoffer 2] , terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam heeft geslagen/gestompt, en/of
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld
door die [naam slachtoffer 2] , terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam te slaan/stompen, en/of
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam te trappen/schoppen,
2.
Primair
hij op of omstreeks 09 juni 2019 te gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een glas in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft gegooid, waardoor
dat glas uiteen spatte tegen een paal/pilaar ten gevolge waarvan een of meer
(glas)splinter(s) in het gezicht en/of op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] terecht
is/zijn gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door
een glas in de richting van die [naam slachtoffer 1] te gooien, waardoor dat glas uiteen spatte tegen een paal/pilaar ten gevolge waarvan een of meer (glas)splinter(s) in het gezicht en/of op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] terecht is/zijn gekomen.