ECLI:NL:RBROT:2020:2529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
7581750 CV EXPL 19-1681
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake schadevergoeding en huurovereenkomsten tussen recreantenvereniging en campingexploitant

In deze zaak, die voor de kantonrechter in Dordrecht werd behandeld, heeft de recreantenvereniging De Put een schadevergoeding geëist van de campingexploitant De Bron. De Put stelde dat haar leden onder druk zijn gezet om hun standplaatsen te verlaten, wat leidde tot schade en waardeverlies van hun caravans. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis van 15 augustus 2019 een deel van de vordering van De Put toegewezen en hen toegelaten tot bewijslevering. Echter, de leden van De Put hebben ervoor gekozen de camping te verlaten voordat bewijs kon worden geleverd. De Bron betwistte de vordering en stelde dat de leden vrijwillig waren vertrokken.

De kantonrechter oordeelde dat er geen onrechtmatig handelen van De Bron was vastgesteld. De Put had niet gewacht op de bewijslevering en had zelf de keuze gemaakt om de camping te verlaten. De rechter concludeerde dat de vorderingen van De Put, waaronder de schadevergoeding en de verklaring dat de huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd golden, moesten worden afgewezen. De Put werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de Bron waren gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van bewijslevering en de gevolgen van vrijwillig vertrek van huurders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7581750 CV EXPL 19-1681
uitspraak: 26 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
RECREANTENVERENIGING DE PUT,
gevestigd in Ridderkerk,
eiseres,
gemachtigden: mrs. H. Weisfelt en W.L. Bouritius,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BRON EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd in Beverwijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.C.J. de Schepper.
Partijen worden hierna aangeduid als “De Put” respectievelijk “De Bron”.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 15 augustus 2019 met de daarin vermelde processtukken;
  • de brief van mr. De Schepper van 14 oktober 2019;
  • de akte uitlaten, tevens houdende akte vermeerdering van eis;
  • het faxbericht van mr. De Schepper van 27 november 2019;
  • de rolbeslissing van 19 december 2019;
  • de nadere akte uitlaten m.b.t. vermeerdering van eis, tevens akte overleggen producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 15 augustus 2019 is een deel van de vordering van De Put toegewezen en is De Put toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat sprake is van huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd tussen haar leden en De Bron.
2.2.
De gemachtigde van De Bron heeft bij brief van 14 oktober 2019 medegedeeld dat alle leden van De Put hun huurovereenkomst inmiddels hebben beëindigd, zodat volgens de gemachtigde De Put geen belang meer heeft bij haar vordering(en).
2.3.
De Put heeft bij akte uitlaten, tevens houdende akte vermeerdering van eis bevestigd dat (vrijwel) al haar leden de camping inmiddels hebben verlaten. De Put heeft benadrukt dat dit niet op vrijwillige basis is gebeurd, maar verband houdt met alle onzekerheid over de toekomstplannen, het gebrek aan communicatie en duidelijkheid, de manier van bejegening door De Bron en haar beheerder(s) en de wijze waarop de camping er de laatste maanden bij kwam te liggen. De Put heeft verder aangevoerd dat De Bron, ondanks de lopende procedure, leden van de De Put opnieuw heeft aangeschreven in verband met het niet tekenen van de eerder aangeboden huurovereenkomst en hen heeft gedwongen om voor 1 december 2019 in plaats van 31 december 2019 de standplaats leeg en schoon aan De Bron op te leveren. Alle recreanten aan de oostkant van het water hebben volgens De Put van De Bron bericht gekregen dat zij voor 31 december 2019 verplicht waren de camping te verlaten en dat er ook elders op de camping geen plek meer voor hen was. De meeste leden van De Put zijn genoodzaakt geweest hun standplaats en caravan te slopen en/of anderszins af te voeren, waarvoor zij kosten hebben moeten maken. Hierdoor werd de standplaats in één klap waardeloos, aldus De Put. Gelet op deze omstandigheden vergen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat de leden van De Put recht hebben op een schadeloosstelling door De Bron.
2.4.
Dit leidt ertoe dat De Put haar vordering wenst te vermeerderen, in die zin dat zij nu ook vordert:
  • De Bron bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan (de leden van) De Put, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • voor recht te verklaren dat De Bron verplicht is de leden van De Put schadeloos te stellen voor de investeringen in hun standplaats en de overige inrichting hiervan, als ook voor het waardeverlies van hun stacaravan en voor de kosten die gemoeid waren bij de ontruiming van hun standplaats.
2.5.
De Bron heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering, omdat deze tardief zou zijn. Subsidiair heeft De Bron – samengevat – het volgende aangevoerd. De leden van De Put zijn volgens De Bron uit zichzelf van de camping vertrokken zodat er geen juridische grondslag is voor schadevergoeding. De Bron voert verder aan dat de eisvermeerdering in strijd is met de contractuele afspraken tussen partijen, inhoudende dat de huurder de kosten moet dragen van het verwijderen van de caravan en de standplaats vrij van beplanting en bestrating moet opleveren. Ook betwist De Bron dat er een causaal verband is tussen het verwijt aan De Bron en de gestelde schade en betwist De Bron dat er sprake was van investeringen in de verlaten standplaatsen.
De eiswijziging
2.6.
Artikel 130 Rv bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, een eiser bevoegd is om zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De rechter kan, na bezwaar van gedaagde of ambtshalve, de verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij moet worden getoetst of de verandering of vermeerdering van eis de verdediging bemoeilijkt of een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt.
2.7.
De nieuwe vordering van De Put en de daaraan ten grondslag liggende feiten hangen naar het oordeel van de kantonrechter samen met de feiten waarover partijen zowel schriftelijk als tijdens de comparitie van partijen uitvoerig hebben gedebatteerd. Van een onredelijke vertraging van de procedure is geen sprake en De Bron is inmiddels in de gelegenheid gesteld om op de gewijzigde eis te reageren. De eiswijziging wordt daarom toegelaten.
De verdere beoordeling
2.8.
Uit de stellingen van De Put wordt afgeleid dat zij zich op het standpunt stelt dat De Bron onrechtmatig jegens haar, althans haar leden, heeft gehandeld en daardoor schadeplichtig is. Dit onrechtmatig handelen bestaat er volgens De Put kort gezegd uit dat De Bron leden van De Put onder druk heeft gezet om hun standplaats te verlaten.
2.9.
De Put heeft aanvankelijk onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat de huurovereenkomsten van haar leden voor onbepaalde tijd gelden. Zij is in het tussenvonnis van 15 augustus 2019 in de gelegenheid gesteld deze stelling te bewijzen. De leden van De Put hebben de bewijslevering niet afgewacht maar hebben ervoor gekozen de camping te verlaten. Als reden hiervoor heeft De Put aangevoerd dat haar leden onder druk werden gezet door De Bron. Ter onderbouwing hiervan heeft De Put als productie 16 een brief van De Bron van 23 september 2019 aan één van de leden van De Put overgelegd. De Bron bevestigt hierin dat zij geen getekende huurovereenkomst retour heeft ontvangen en dat zij daarom vaststelt dat deze huurder ervoor heeft gekozen om na het lopende seizoen de standplaats niet langer te huren. Dit is in overeenstemming met het standpunt dat De Bron in deze procedure steeds heeft ingenomen, namelijk dat de leden van De Put huurovereenkomsten hadden voor de duur van één jaar. Tijdens de comparitie van 23 april 2019 had De Bron zich bereid verklaard de huurders die nog geen getekende overeenkomst hadden ingeleverd, de gelegenheid te bieden dit alsnog te doen en huurders die wilden mee-ontwikkelen, ieder jaar een nieuwe huurovereenkomst aan te bieden. De leden van De Put hadden hun standplaats voor 2020 dan ook veilig kunnen stellen in afwachting van het uiteindelijke oordeel over de duur van de huurovereenkomst. Het is te begrijpen dat het recreatieplezier van de leden van De Put ernstig is verminderd door de onzekerheid over de huurovereenkomsten, de toekomst van De Bron en de huidige omstandigheden op de camping en dat zij er daarom voor gekozen hebben de camping te verlaten. Dit maakt echter niet dat De Bron onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door tijdens deze procedure bij haar standpunt te blijven dat de huurders voor het nieuwe seizoen een nieuwe huurovereenkomst moesten ondertekenen.
2.10.
Omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen, wordt de vordering tot betaling van schadevergoeding en de gevorderde verklaring voor recht dat De Bron de leden van De Put schadeloos moet stellen, afgewezen. Aangezien de leden van De Put de camping inmiddels hebben verlaten, wordt geoordeeld dat De Put geen belang meer heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht dat de huurovereenkomsten van de leden van De Put voor onbepaalde tijd gelden en dat de opzegging van de bestaande huurovereenkomsten nietig is, althans dat de huurovereenkomsten niet rechtsgeldig zijn opgezegd of beëindigd. Ook deze vorderingen worden daarom afgewezen.
2.11.
De Put wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt De Put in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Bron vastgesteld op € 121,- aan griffierecht, € 99,01 aan dagvaardingskosten aan verschotten en € 600,00 (2,5 punten x € 240,00) aan salaris voor de gemachtigde;
wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424